T. van Deel – Herfsttijloos

Over kleine dingen die tot bezinning leiden

Recensie door Hettie Marzak

Willem Wilmink schreef voor Kees Stip een spitsvondig gedicht dat begint met de regel: ‘Hoe kan een naam zijn dichter sturen!’, waarin hij het aloude ‘nomen est omen’ nieuw leven inblies door een aantal dichters te noemen wier naam een kenmerk van hun poëzie zou aanduiden (‘en geen ooit puntiger dan Stip!’). De dichter T. van Deel (1945) kreeg de versregel toebedeeld: ‘[…] Van Deel op de details gericht’ en daarmee gaf Wilmink inderdaad de kern aan van de poëzie van Van Deel.

Want er is geen andere dichter die zo op kleine dingen let als hij: een steentje, een vogelveer, een vlinder, om die vervolgens tot onderwerp te maken in een gedicht. De natuur speelt een grote rol in het werk van Van Deel: niet het grote geheel, maar de kleine, ogenschijnlijk betekenisloze dingen krijgen betekenis in zijn gedichten. Het is geen poëzie voor de achteloze voorbijganger, maar juist voor de aandachtige beschouwer, die evenals de dichter zelf bereid is om wat langer stil te blijven staan bij wat hij op zijn weg vindt.

De bundel Herfsttijloos is prachtig vormgegeven: op de voorkant lijken Japanse schrifttekens te zijn aangebracht, maar zijn in werkelijkheid schetsmatige bloemen; herfsttijlozen die de bundel hun naam geven. De meestal korte gedichten staan als haiku’s of oosterse kwatrijnen hoog op de pagina, wat rust en ruimte biedt en tot overdenking aanzet. Ze zijn gepaard wat thematiek betreft: op twee pagina’s worden twee gedichten tegenover elkaar gezet die over hetzelfde onderwerp gaan: stenen, een diorama, tulpen.

Zes gedichten uit de bundel zijn al eerder gepubliceerd. Van Deel debuteerde in 1969 met de bundel ‘Strafwerk’ en ‘Herfsttijloos’ is zijn achtste bundel. Hij schreef veel recensies en essays, waaruit zijn liefde voor beeldende kunst spreekt, hij stelde bloemlezingen samen en was lid van het vertaalteam van de Nieuwe Bijbelvertaling, maar met het schrijven van gedichten gaat hij spaarzaam om: zijn voorlaatste bundel Boven de koude steen dateert van 2007.

De titel ‘Herfsttijloos‘ slaat natuurlijk op de bloem met de Latijnse naam Colchicum autumnale, die een beetje op de krokus lijkt. De plant heeft een omgekeerde cyclus: hij bloeit in de herfst, maar de bladeren en vruchten komen pas in het voorjaar te voorschijn en het zaad wordt gevormd in de winter. In de plantensymboliek staat de herfsttijloos daarom voor ouderdom en wedergeboorte; zo zou Medea herfsttijloos gebruikt hebben in de verjongingsdrank voor de vader van Jason, Aeson, die hem veertig jaar jonger maakte. In laatste instantie kan de titel van de bundel ook nog als een bijvoeglijk naamwoord gezien worden; een mooie symboliek voor een dichter die op oudere leeftijd met een nieuwe bundel komt.

Het motto van de bundel is de laatste strofe van Plompenblad, een gedicht van Jacob Winkler Prins (1849-1907). Winkler Prins was een dichter en beeldend kunstenaar wiens grootste liefhebberij het kweken van bloemen en planten was. De liefde voor de natuur hebben beide dichters gemeen, evenals het herkennen van de symboliek in de natuur.

Al in het openingsgedicht Vervlogen blijkt de aandacht van Van Deel voor de kleine dingen: het gedicht gaat niet alleen over een vlinder, maar zelfs de schaduw van die vlinder wordt door de dichter waargenomen en daardoor kan hij de volgende vergelijking maken: ‘zo beeldt het leven zich in duister af / tegen het licht; onwetend wat het / voorstelt vervliegt het tot gedicht.’

Dat Van Deel goed kan kijken is een sine qua non voor zijn gedichten, maar bovendien weet hij zijn observaties om te zetten in verrassende vergelijkingen die niet zo voor de hand lijken te liggen bij het onderwerp van zijn schouwen. Zo noemt hij de herfsttijlozen godinnen: ‘godinnen rijzen zomaar / naakt en bladloos uit hun bloemschelp op’, terwijl hij eerder al vaststelde: ‘Ze rekken loom zich uit hun bollen uit’. De bloei van deze bloemen wordt vergeleken met een nest vol vogels dat ‘de snavels luid en levenswijd onstuitbaar houdt gesperd.’ Het woord ‘levenswijd’, dat in geen enkel woordenboek kan worden opgezocht, geeft een extra dimensie aan deze toch al zo mooie en onverwachte beschrijving.

Het gedicht Vuursteen is een voorbeeld van een gedicht met een diepere laag die de lezer kan aanboren onder de oppervlakte:

‘Ze zei ik ben gewoon materie
pak me op en neem me mee
onderzoek mijn samenstelling
heb ik de schijn tegen ik ben
kleurrijker dan je denkt
je zult je veel moeten afvragen
misschien zelfs een stuk van mij
afslaan om pas in het breukvlak
mijn binnenste te lezen.’

Op het eerste gezicht lijkt het alsof het de vuursteen is die het woord heeft genomen, maar waarom heeft de dichter dan de vrouwelijke vorm gekozen? Zoals voor bijna al deze gedichten geldt, is de versregel ‘je zult je veel moeten afvragen’ de sleutel tot het begrijpen van de elementaire beelden. In zijn schijnbare eenvoud staat dit gedicht model voor alle andere gedichten in deze bundel.

Bij een aantal gedichten staat achter in de bundel vermeld dat ze geschreven zijn bij een schilderij of bij een tekening, of dat het gedicht is afgebeeld op een muur. Zolang die schilderijen of die muur niet zijn afgebeeld in de bundel, werpt die informatie geen nieuw licht op het gedicht zelf. Anders is het met de gedichten waarbij Van Deel aangeeft waar ze naar verwijzen, zoals de tweelinggedichten Ruth en Vasthi, waarvan Van Deel de plaatsen in de Bijbel aangeeft. Omdat vooral het gedicht Ruth precies vertelt wat er in de Bijbel staat – Ruth gaat aren lezen op het veld van Boaz, met wie zij later huwt –  is de verwijzing niet direct noodzakelijk, maar om het gedicht Vasthi te begrijpen is het goed om te kunnen lezen dat Vasthi de eerste vrouw was van koning Ahasveros. Zij wilde niet op het feest komen om haar schoonheid te laten zien, zoals de koning wenste. Deze was daarover zeer ontstemd. In bijbelse bewoordingen zegt Van Deel: ‘en hij ontnam de kroon haar’.  Koning Ahasveros trouwde later met Esther, die in de Bijbel haar eigen boek kreeg. Met deze kennis krijgen de derde en vierde strofe haast een humoristisch tintje:

‘Of Esther die hij liefkreeg
gewillig zich liet showen
meldt de historie niet

Ook niet het lot van Vasthi
schoonste der koninginnen
en meest onnaakte vrouw’

In het gedicht Het pottenfeest vertelt een scheve pot waarom hij zich afzijdig houdt van de dans waar de andere potten allemaal aan meedoen: ‘Misschien dat ’s Makers handen om mij trilden.’ Uit een aantekening van Van Deel achter in de bundel wordt duidelijk dat het een citaat is uit de Rubaiyat van Omar Khayyam, maar hij verzuimt te vermelden dat de titel van het laatste gedicht, Het kind dat wij waren, de titel is van een van de bekendste en meest geliefde gedichten van E. du Perron, te vinden in vrijwel elke bloemlezing. Van Deel veronderstelt derhalve een grote mate van belezenheid bij zijn lezers: er wordt ook een meer dan algemene kennis verwacht bij de gedichten Ikaros en bij Hortus, Conclusus en bij de openingsregel ‘Ik mis de spondee van je hakken / naast me lopend over straat’.

De gedichten geven zich niet altijd op het eerste gezicht prijs, maar wie nog eens leest, ziet dat er veel meer staat dan zo op het eerste oog gedacht was. De bundel vraagt aandacht en bereidheid tot overdenking, het zijn verstilde gedichten, niet over grote onderwerpen, maar die aan de hand van kleine dingen tot bezinning leiden.

 

 

Omslag Herfsttijloos - T. van Deel
Herfsttijloos
T. van Deel
Verschenen bij: Querido
ISBN: 9789021402291
88 pagina's
Prijs: € 17,99

Meer van Hettie Marzak:

Tot ziens! Welkom!

Over 'Autobiografie tot op de dag van vandaag' van Arjen Duinker

Recent

29 maart 2023

Op zoek naar een authentiek leven

Over 'Wat zou Simone de Beauvoir doen? Gids voor een authentiek leven' van Skye C. Cleary
28 maart 2023

Tussen onschuld, misbruik en opportunisme

Over 'De man van het licht ' van Katrien Scheir 
27 maart 2023

Traumaverwerking in naoorlogs Duitsland

Over 'Eindelijk heb je ons gevonden' van Edgar Selge
23 maart 2023

Elke editie is verrassend en nodigt uit tot kijken lezen kijken

Over 'Kluger Hans #43 / Huid' van Redactie: Yasmin Van 't Veld, Dorien Couton, Hans Depelchin e.a.

Verwant