In de roman Piranesi van Susanna Clarke zegt de ik-figuur op een gegeven moment ‘Op de Wereld leven alleen Mijzelf en de Ander’. De rest van de mensheid bevindt zich in een andere wereld of is dood. De Ander, die uit die andere wereld komt en af en toe in de beschreven Wereld verblijft, is op zoek naar Grote en Geheime Kennis. Piranesi zelf is bezig een Catalogus aan te leggen van alle Standbeelden die hij tegenkomt in de Wereld of het Huis, wat praktisch hetzelfde is.
Het Huis is vol leven, vooral met vogels, vissen en vegetatie, die tot voedsel en het maken van een vuurtje dienen. De plaats van andere mensen lijkt te zijn ingenomen door de Standbeelden, die levensecht worden beschreven. Zo is ‘de Tuinman oud en gebogen’ en oefent een Vrouw ‘haar beroep van bijenhouder uit’. Behalve een Catalogus aanleggen, houdt Piranesi zich ook bezig met het bijhouden van een dagboek, en dat is wat we te lezen krijgen.
Heden en verleden
Piranesi (1720-1778) was een bekend Italiaans graficus en architect. Iedereen heeft wel ergens in het geheugen zijn Carceri (Kerkers) opgeslagen. Zo niet, dan hoef je maar aan een tekening van M.C. Escher te denken, en het is duidelijk: beiden waren kunstenaars die zich verloren in een tijdloze fantasiewereld waar trappen overal en nergens naartoe leidden.
Piranesi heeft visioenen, van een wit glanzend kruis bijvoorbeeld. ‘Witheid als een vlammende witheid; hij verlichtte de Muur van Standbeelden achter zich’. Piranesi begrijpt niet wat hij ziet, ook niet toen hij zag dat het kruis een albatros was, die spoedig werd gevolgd door een tweede en een kleine albatros. Hij probeert de vogels te redden, door een nest voor ze te bouwen, waar de Ondergelopen Zalen goed voor waren. ‘In de Periferie (…) zijn de wateren ondiep, stilstaand en bedekt met waterlelies, maar middenin zijn ze diep en verraderlijk, vol met afgebroken Metselwerk en verdronken Standbeelden’.
Het Huis is deels ondergelopen ten gevolge van de stijgende zeespiegel. In De wereld op zijn kop vallen verleden, heden en toekomst samen, waardoor de roman wel het etiket ‘magisch archaïsme’ krijgt opgeplakt. De taal werkt daaraan mee, die doet soms magisch en dan weer archaïsch aan. Dit is in de vertaling van Jacqueline Smit in stand gebleven: ‘Over deze Zaal – de Zaal op welks drempel ik nu stond, de Zaal die gevuld was met Wolken – had ik niets vastgelegd’.
Je zou de verschillende taalregisters kunnen vergelijken in termen van de Standbeelden die Clarke beschrijft: dan weer barok en maniëristisch, met door kreten van woede of angst vervormde Gezichten à la Caravaggio, dan zijn het classicistische beelden, die juist een afstandelijke kalmte uitstralen.
Zoektocht naar de Ander, naar kennis
Het beschrijven van die beelden door Piranesi staat lijnrecht tegenover de zoektocht van de Ander naar kennis. Het gaat de Ander om oude kennis, die de mensheid volgens hem is kwijtgeraakt. Een zoektocht die gelijk opgaat met de constatering van de Ander, dat Piranesi zijn geheugen aan het kwijtraken is.
Dan is er nog een derde personage, een Profeet. Een oude man en leraar van de Ander, die hij Ketterley noemt. De Profeet waarschuwt de Ander, zoals de Ander juist Piranesi waarschuwt voor een mysterieuze figuur die hij 16 noemt, wat in zou kunnen houden dat er nog vijftien of meer mensen in de Wereld of het Huis wonen.
Tot zolang Piranesi hem/haar nog niet heeft ontmoet, herleest hij zijn oude dagboeken, waarin hij veel biografische aantekeningen over kunstenaars maakte, die leefden in een wereld die erg aan de zijne doet denken. De Ander omschrijft die wereld als een nachtmerrie, met ook nog eens de dreiging van een Grote Vloedgolf van Bijbelse proporties, maar het loopt allemaal anders af dan gedacht. Alles speelt zich af in een wereld op zijn kop, waarin goed, kwaad wordt, en andersom.
Babel en Jorge Luis Borges
Om te beginnen is de Wereld of het Huis een omschrijving waar het verhaal De bibliotheek van Babel van Jorge Luis Borges in meeklinkt. Hierin wordt de Wereld of het Huis het Heelal of de Bibliotheek genoemd. De Bibliotheek bestaat uit cellen (de carceri van Piranesi!), zoals het Huis uit Zalen bestaat. Eindeloos en naar de verten reikend. De ik-figuur bij Borges is op zoek naar ‘misschien de catalogus van de catalogi’, zoals Piranesi een Catalogus samenstelt. Zoals bij Borges boeken staan opgesteld, zo zijn dat bij Clarke Standbeelden, maar beide – boeken en beelden – hebben te maken met oude tijden of talen, met kennis en wijsheid.
De Amerikaanse architectuurhistoricus Reinhold Martin heeft in een artikel aangetoond, dat er een conceptuele relatie bestaat tussen dit verhaal van Borges en Piranesi’s serie Carceri. Het narratief is hetzelfde: het verleden dat wordt bevroren en een crisis van de moderniteit, hetgeen hij een ‘negatieve utopia’ noemt, zoals Susanna Clarke’s wereld als ‘magisch archaïsme’ wordt omschreven. Er wordt een spel gespeeld met binnen en buiten, lichaam en geest, droom en nachtmerrie, kennis en wijsheid, goed en kwaad, inclusie en exclusie, werkelijkheid en fantasie en alles wat ‘anders’ is, een gegeven van alle tijden.
Susanna Clarke speelt dit spel op vernuftige wijze mee. De metaforen van zowel Piranesi, Borges als Clarke mogen duidelijk zijn: ze spreken van eenzaamheid, het zonder herinneringen leven, en van verontrusting.
Clarke heeft Piranesi en Borges opnieuw uitgevonden. Tot in de détails van een wit glanzend kruis aan toe. Dat heeft zij op een dan weer droge, dan weer gevoelvolle wijze beschreven, groots en fantasievol. Een prestatie van formaat. Een boek om je in te verliezen, zoals Piranesi en Escher dat in hun wereld deden.