Wie nieuwsgierig is naar hedendaagse Chinese auteurs zou de verhalenbundel Hartenvrouw van Su Tong uit 2013 eens ter hand kunnen nemen. Su Tong is geboren in 1963 en heeft de Culturele Revolutie (1966-1976) dus bewust meegemaakt. Hij komt uit een arm gezin. Zelf verwoordde hij het volgens samensteller van de verhalenbundel Lena Scheen aldus: ‘Behalve vier kinderen hadden mijn ouders helemaal niks.’ In 1984 ging hij Chinese literatuur studeren aan de Universiteit van Peking, begon meteen met het schrijven en publiceren van verhalen en is momenteel een van de belangrijkste schrijvers van China.
Het is niet altijd duidelijk in welke tijd en op welke plaats de verhalen in Hartenvrouw – door verschillende vertalers vertaald* – spelen, maar de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw dienen veelvuldig als decor, zonder dat Su Tong direct naar de politieke verwikkelingen van die tijd verwijst.
In het titelverhaal ‘Hartenvrouw’ wordt het jaartal 1969 echter een aantal keren nadrukkelijk genoemd. De ik – een jongen van acht – heeft een spel kaarten waarvan hij plotseling de hartenvrouw kwijt is. ‘Destijds, in 1969, was het mijn enige speelgoed.’ schrijft Su. Speelkaarten zijn in die tijd ‘feodale rommel, kapitalistisch spul’, vindt de vader van de jongen, die hem meeneemt op een tweedaagse werkreis naar Shanghai – volgens het kind om daar een nieuw spel kaarten te kopen. Het draait in het verhaal om de politieke achtergrond: een receptioniste die met haar handen verborgen onder de tafel een bloem zit te borduren, een bloedvlek op de kamermuur van een hotel en een oude man met een mondkapje die in de trein wordt vergezeld van drie militairen en plotseling weg is. De jongen begrijpt nog niet wat het mondkapje verdoezelt. De volwassen schrijver voegt aan het verhaal enkele alinea’s toe waarin hij vertelt dat hij ‘inmiddels wat gemakkelijker met [zijn] vader over het verleden kan spreken’ en pas nu begrijpt hij wat het mondkapje te betekenen had.
In veel verhalen valt de hardheid van de personages op, los van het toenmalige politieke systeem. Over de verdwenen speelkaart zegt de broer van de ik: ‘Bij ons op school is de zoon van dikke Li al dagen weg, en niemand die hem gaat zoeken.’ Een ander verhaal, ‘De Vogelverschrikker’, roept om verschillende redenen verwarring op. Drie jongens van een jaar of veertien zijn aan de rand van een plattelandsdorp bij de rivier. De een hoedt zijn bergschaap, de andere twee, broers van elkaar, zwemmen wat. ‘De huid van hun ontblote bovenlichaam is pikzwart en ruw…’. Chinezen met een pikzwarte huid? Het draait om een moord en een stok, afkomstig van een vogelverschrikker. De ene jongen liegt tegen de twee broers, en zij op hun beurt verzinnen dat de jongen de moord gepleegd heeft. Op het einde slaan de twee de ene dood met de stok waarmee de moord gepleegd zou zijn. De lezer weet dat dat niet waar is en blijft verbijsterd achter omdat Su over de dode jongen niets meer te melden heeft, alleen over een nieuwe vogelverschrikker. Is dit allemaal fantasie van een kind geweest?
In ‘De godinnentop’ reist een jong stel, Li Yong en Miaoyue op een boot. Ze delen een hut met de rijke vriend van Li Yong, Cui, die de tocht heeft betaald. Miaoyue maakt voortdurend stekelige opmerkingen tegen haar vriend omdat ze vindt dat hij te onderdanig doet tegenover Cui. ‘Had ik het soms tegen jou? Miaoye porde Li Yong met haar ellenboog, fronste haar wenkbrauwen en zei: Ik heb nog nooit zo’n irritant persoon als jij ontmoet. Je lult altijd maar wat. Wil je dan ook nog andermans woorden aanvullen?’ Cui laat merken dat hij interesse heeft voor Miaoyue, waarvoor zij niet ongevoelig is. Li Yong blijft op het einde van het verhaal alleen achter. Dit alles wordt terloops verteld tegen de achtergrond van de voorbijglijdende omgeving en babbelend over de mooie plekken die ze nog zullen zien.
In ‘Papier’ toont een jonge jongen zich geïrriteerd over het verdriet van een oude man: ‘Ik ben hier toch niet gekomen om naar dat gejammer over je dochter te luisteren.’ En verderop ‘Hij rukte de lamp uit de handen van zijn moeder. Waarom zou ik het jou vertellen, schreeuwde hij haar toe.’
Hoewel dit soort gedrag natuurlijk overal ter wereld voorkomt, lijkt het hier te verwijzen naar een typerende ruwe onverschilligheid, waarachter de echte gevoelens verborgen blijven.
Wat bij lezing van het eerste, willekeurig gekozen, verhaal opvalt is de vertelstijl. Waar in Nederland de hedendaagse schrijvers bij voorkeur showing gebruiken, lijkt deze Chinese auteur over het algemeen het traditionele telling te volgen. De verhalen doen soms denken aan de Chinese klassieker Belegerde Vesting van Zhongshu Qian, spelend in de jaren dertig van de twintigste eeuw en geschreven in 1947, toen telling de gangbare stijl was. Net als Zhongshu Qian bewijst Su Tong dat een goede schrijver hiermee even goed als met showing een verhaal kan overbrengen. Situaties en beleving zijn uitstekend invoelbaar.
De stijl van de verhalen wisselt en het is onduidelijk of dat aan de verschillende vertalingen ligt. Het kan zijn dat sommige vertalers ervoor hebben gekozen om door middel van soms wat houterig aandoende zinnen (zoals ook in Belegerde Vesting) een Chinese sfeer op te roepen die in vloeiend Nederlands niet overkomt. Bijvoorbeeld in het verhaal ‘Kronkelwilg’, als personage Xue al weg is: ‘Xue was halverwege haar avondeten toen de politie kwam. De eigenares wees naar de plastic kom op de toonbank. Zie je dat? Het eten van Xue staat er nog.’ Een Nederlander zou hier waarschijnlijk ‘Haar eten staat er nog’ hebben geschreven. Iemand met kennis van de Chinese taal en letteren zou hier meer licht op kunnen werpen, een ander kan de verschillen slechts constateren.
Dat geldt ook voor wat soms een verkeerd gekozen woord lijkt te zijn. De boot uit ‘De Godinnentop’ meert in de loop van de avond af, maar een paar regels verder blijkt hij (op hetzelfde moment) te vertrekken. In ‘De Vogelverschrikker’ ‘bengelen’ en ‘bungelen’ twee tandwielen aan een stok terwijl ze daar stevig aan vast zitten, en ‘ritselen’ zonnestralen. In ‘Kronkelwilg’ wordt een oude man door een chauffeur aangereden en ‘spat als een rotje uit elkaar’, maar even later ‘ging hij ineens rechtop zitten’ terwijl hij weer een paar regels verder als ‘vuurwerk met een harde knal de lucht in schoot’. Onduidelijk blijft of de chauffeur de man heeft aangereden of dat het de voor hem rijdende auto was. In dit verhaal zijn de keuzes voor de onzekerheid door de schrijver gemaakt, want het hele verhaal leunt op de schrik en moeheid van de chauffeur bij zijn gedachten aan het ongeluk. In de andere gevallen kun je je afvragen of het verkeerde interpretaties van de vertalers zijn geweest.
Aanhalingstekens bij de dialogen ontbreken, iets wat wellicht een trend wordt omdat het bij meer recent uitgekomen Nederlandse en buitenlandse boeken voorkomt. Tot onduidelijkheid leidt het niet. Al met al heeft Su Tong prachtige, fijnbesnaarde verhalen geleverd, die de zintuigen van de lezer op scherp zetten.
*Vertalers:
Lucia de Bruine en Kian Kramer, Mathilda Banfield, Laura Vermeeren, Tabitha Speelman en Neline Floor, Remy Cristini,
Brechtje Spreeuwers en Ruben Oosterhuis, Sylvia Marijnissen, Kathinka de Ruiter en Daan van Esch, Josefien Boonman en Marijn de Wolff, Melanie Yap en Lars Scholten, Jeanne Boden, Anne Sytske Keijser, Joyce Boogaers en Laura Kamsma, Yves Menheere, Mark Leenhouts