Het kon natuurlijk niet uitblijven dat met de toenemende vergrijzing ook het verschijnsel dementie zijn intrede in de literatuur zou doen. In een prachtig gedicht bracht Vasalis dit onthutsende fenomeen in een van haar nagelaten gedichten al eens onder woorden:
Is het vandaag of gisteren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
(…..)
Bernlefs Hersenschimmen is een monument dat voor heel veel mensen de ogen opende voor wat dementie inhoudt, hoe de ziekte ingrijpt op geheugen en het talige vermogen, een roman die waarschijnlijk door heel verplegend Nederland is gelezen. Veel later voegt Erwin Mortier met zijn Gestameld liedboek er nog een juweel aan toe.
Ook Kleine helden zijn wij van Stijn van der Loo, staat in zekere zin in deze traditie.
Teloorgang. Dat is de rode draad van Van der Loo’s nieuwste roman. Een lief moedertje dat wegzinkt in haar steeds verder afnemende vermogen om de wereld met haar taal de baas te blijven; haar zoon de hoofdpersoon, die worstelt met een mislukt huwelijk, met een karig bestaan als journalist zzp-er, synoniem voor de teloorgang van de klassieke journalistiek, een generatie vijftigers die uitgerangeerd is. Ook de gezondheid van de hoofdpersoon Smolder, een niet meer al te montere vijftiger, laat te wensen over.
Dat verval staat voor de verteller niet op zichzelf: de hele samenleving gaat naar de verdoemenis: ‘Wij zijn een maatschappij zonder moraal geworden.’ Dat wordt geïllustreerd aan de hand van een stukje familiegeschiedenis van de ik. Zijn grootvader blijkt namelijk aan de wieg te hebben gestaan van de DELA. Dat stond voor Draagt Elkanders Lasten. ‘Wat is er eigenlijk van ons mooie familiebedrijf geworden? Wie heeft het zich toegeëigend, dat onzelfzuchtige en hooggestemde ideaal? Wie is er zijn miljoenen mee gaan verdienen?’
Als kers op de taart worstelt Van der Loo ook nog met zijn rol als man in deze veranderende wereld. De scènes die hij daaraan wijdt, doen denken aan Ettore Scola’s La Terrazza, een bitter-zoete komedie over mannen van middelbare leeftijd die hun plaats in de samenleving aan het verliezen zijn. ‘Wij mannen houden ons nu eenmaal staande met heldenpraat. De held zijn is het enige waartoe we uitgerust zijn. En bij gebrek daaraan: heldenpraat.’ Kortom aan leed geen gebrek in Kleine helden zijn wij.
Toch gaat de roman er niet onder gebukt. De taal is luchtig. Van der Loo kan schrijven. Als je van savoir-vivre een literaire versie wilt dan heb je savoir-écrire en dat is de geest die de roman ademt. Een air van nonchalance is savoir-vivre echter ook niet vreemd en daarvan zijn er helaas een paar voorbeelden te vinden in Kleine helden zijn wij. Zo laat de verteller Eindhoven op 18 september 1944 bevrijden door de Canadezen, terwijl dat toch echt de Amerikanen en de Britten waren. Boeken die weg kunnen, gaan in kratten naar Marktplaats: alleen zo werkt Marktplaats niet. Maar dat terzijde. Op pagina 158 staat een merkwaardige tikfout, die literair niet te verklaren is: ‘me3333disch’. Die had de redacteur, die in een nawoord nog wordt bedankt, er toch wel uit kunnen halen?
Overheersend is toch wel het zeer onderhoudende karakter van de roman. En als het gaat om de verzorging van zijn dementerende moeder spaart de hoofdpersoon zichzelf niet. Het is niet makkelijk om als kind geconfronteerd te worden met de reële manifestaties van de dementie van je moeder of vader, zoals bijvoorbeeld incontinentie. Voor een bruine vlek in de pantalon van zijn moeder vlucht hij liever weg; de zich steeds meer aan hem en zijn moeder opdringende noodzaak van overplaatsing naar een verpleeginrichting schuift hij liever voor zich uit. Daarin wordt hij aanvankelijk bevestigd door de contacten met de private ouderenzorg die in ouderen zoals zijn moeder verdienmodellen ziet, hoe goed ze ook zeggen te willen zorgen voor de cliënten. Capaciteitsproblemen op andere plaatsen waar één verpleger de verantwoordelijkheid heeft over negen ouderen, schrikt ook af.
Vooral door aandringen van zijn realistischer zus kan Smolder tenslotte ook niet langer om de feiten heen. Zij woont ook dichterbij en heeft meer contact met hun beider moeder. Smolder die in Amsterdam woont, heeft vooral telefonisch contact, al reist hij vaak genoeg op en neer naar Brabant waar zijn moeder woont. Met zijn zus treft hij voorbereidingen om moeder over te plaatsen naar een plek waar ze constante verzorging heeft. Voor de verpleegkundigen die haar nog elke dag verzorgen, eindigt de werkdag om vijf uur. Na vijven zwerft moeder weer door de omgeving, vaak schaars gekleed en verkleumd op zoek naar gezelschap.
In de laatste weken van zijn moeders leven, als de scheiding van zijn ex ook juridisch is bekrachtigd, herpakt Smolder zich: Hij zorgt voor zijn moeder en schrikt ook niet meer terug voor al het vieze werk dat hem in de schoot geworpen wordt : ‘Ik heb het oersterke en primitieve gevoel daadwerkelijk voor iemand te zorgen, voor moeder, voor míjn moeder, voor het eerst eigenlijk. Ik voel me nodig, nuttig en op mijn plaats.’