Van de gedichten uit deze bundel word je in eerste instantie niet vrolijk: de regen lijkt er altijd in te miezeren, de kleur van de omgeving is overwegend grijs, de buitenwijken zijn van grauw beton en vooral de menselijke onvolkomenheid is alom. De voornaamste drijfveer tot dichten schijnt voor Steven van der Jagt het verwoorden van de alledaagsheid te zijn en de ‘ondraaglijke sneuheid van het bestaan’, zoals de titel luidt van een interview van het Humanistisch Verbond met genoemde dichter. Toch gloort er bij nadere beschouwing licht aan de horizon en is het niet allemaal ellende wat Van der Jagt te bieden heeft.
Deze bundel met zijn absurdistische titel is het debuut van Van der Jagt die in het dagelijks leven als begeleider van verstandelijk gehandicapten bekend moet zijn met het opnieuw definiëren van de realiteit, zoals hij dat ook in zijn gedichten doet. Zijn indrukken en observaties van de wereld om hem heen zijn gedurende twaalf jaar als foto’s in een album ondergebracht en laten een momentopname zien zonder dat daar een waardeoordeel aan gehecht hoeft te worden:
‘Kale takken houden
-zonder schijn van wanhoop-
plastic tassen in hun greep
Nostalgische gedichten
De gedichten zijn verdeeld in drie afdelingen: het eerste deel Decorstukken heeft als thema de mens en zijn omgeving, waarbij de dichter baadt ‘in herinneringen / van bossen, velden, modder en vuur’. Maar in het dorp van vroeger werden kroeg en kerk vervangen door flatgebouwen met ‘galerijen vol met grijze kinderen’ en ook de natuur heeft het moeten afleggen tegen de oprukkende hordes van uniforme nieuwbouw. De nostalgie die uit de gedichten spreekt, heeft niet alleen betrekking op wat geweest is, maar vooral ook op wat had kunnen zijn. Aan het eind van het gedicht ‘Vinex Resort’ constateert Van der Jagt echter:
‘Ver- en ontvreemding verwekken elkaar
in deze nieuwe Hof van Eden
We moeten het er maar mee doen’
Het is vooral dat laatste schouderophalen van een opgewekte pessimist die de teneur van de hele bundel kenmerkt: wat niet te veranderen is, kun je beter verdragen dan vervloeken. In heel wat gedichten zwakt Van der Jagt de troosteloosheid af door er een flinke scheut humor aan toe te voegen om zichzelf en de lezer te bemoedigen en een hart onder de riem te steken:
‘Af en toe
valt er een steen op je borst
terwijl je wakker het plafond afstaart
Ik verwijder hem want
een vrouw laat ik niet tillen’
Nietze geciteerd
Zo kan de dichter ook in de meest grauwe situaties een sprankje zonlicht ontwaren, waardoor de alledaagse, saaie werkelijkheid een beetje kleur krijgt. Zijn eigen versregel ‘Maak er iets van’ waarmee het openingsgedicht van de bundel eindigt, schijnt daarmee de levensfilosofie samen te vatten van deze voorzichtige optimist.
Eén tilapia van de eindstreep verwijderd is het tweede deel, dat een citaat van Nietzsche als motto meekrijgt waarin ‘vrolijk wantrouwen’ en spotlust aangeduid worden als tekenen van gezondheid: dat wijst al op de invalshoek van waaruit deze gedichten geschreven zijn. Ze lijken gericht te zijn aan een vroegere geliefde als monologen van een teleurgestelde minnaar, waarin hij zijn gewezen partner ironisch een trap na geeft en in gedachten wraak neemt:
‘Ik mis je bloed,
je leugens, kleine knievalletjes
Ik mis ze, mis je stank en drankloos nepgelach’
om een ander gedicht te besluiten met:
‘Maar dat terzijde,
want jij vermaakt je wel’
In het gedicht Hersenzweet dat de indruk wekt een beschrijving van een nachtmerrie te zijn, komt dan eindelijk de intrigerende tilapia uit de titel aan bod, maar zonder nadere toelichting omtrent de betekenis:
‘Tussen nu en jou kleeft het prikkeldraad
Eén tilapia van de eindstreep verwijderd,
een glibbervis te veel’
Het is een van de de ondoorzichtigste versregels uit de bundel en het is daarom een raadsel waarom juist deze regel gekozen is als titel van het gehele werk, want tenzij de titel ook een staaltje is van de ironie en de spot van Van der Jagt, is deze tilapia volstrekt willekeurig en had er voor de lezer net zo goed palmboom of schroevendraaier kunnen staan.
Inspiratiebron
Het derde deel is getiteld Homo homini merx, een variatie op het bekende ‘Homo homini lupus’ van de Romeinse dichter Plautus: de mens is een wolf voor zijn medemens. De variant van Van der Jagt zou volgens zijn blog De nagemaakte gek (waarvan de naam ontleend is aan een song van Spinvis, die door Van der Jagt genoemd wordt als zijn grootste inspiratiebron) vrij vertaald betekenen: ‘De mens is voor de mens een merk/handelsartikel.’ Hiermee wordt bedoeld dat de mens tegenwoordig beschouwd wordt als handelswaar en dat hij zichzelf dient te verkopen als een product om deel uit te kunnen maken van de moderne samenleving.
De gedichten spreken van mensen die zichzelf opofferen aan de wens om te behagen en die er alles voor over hebben om in de smaak te vallen bij anderen, maar ook over de andere partij die gebruik maakt van de zwakheden van deze mensen om zichzelf daarmee beter in de markt te prijzen. Het is een verbeten spel van aantrekken en afstoten, waarin oppervlakkig uiterlijk vertoon belangrijker is dan innerlijke verdieping. De waarde van een mens wordt bepaald door wat anderen van hem denken. Dit zijn de bitterste gedichten uit de bundel waarin zelfs humor niet meer bij machte is de hardheid te verzachten:
‘Spreid uw benen in deze stad
Het is zien en gezien worden
[…]
Voor jou tien anderen’
Het is niet de aantrekkelijkste afdeling uit deze bundel, maar Van der Jagt weet op doeltreffende manier de draak te steken met de hypes en de modegrillen in de maatschappij en dat levert een aantal vermakelijk boosaardige gedichten op.
De indeling van de bundel is doordacht: de melancholie, waarmee de gedichten uit het eerste deel doordrenkt zijn, is beeldend verwoord en voert via de ironie in het tweede deel de lezer naar de verharde wereld van het derde gedeelte. Alsof je Dante leest in omgekeerde volgorde: van het paradijs naar de louteringsberg, om vervolgens uiteindelijk in de hel terecht te komen. Een eindstreep waarvan we allemaal één tilapia verwijderd hopen te blijven.