De zwart-wit foto op de nieuwste essaybundel van Stefan Hertmans deed mij in eerste instantie denken aan een gemoedelijk Toscaans familiediner onder oude olijfbomen. Dat beeld moest ik direct bijstellen toen ik rechts op de foto zag dat naast de grootste boom een ineengezakte mensfiguur ligt en naast deze een serie mensen op rij lijkt te zijn neergeschoten. Het opwaaiende stof veroorzaakt door de ineengestorte lichamen, is nog niet neergedaald. Een verschrikkelijk landschap dus. De foto komt uit het Bundesarchief van Koblenz zag ik later.
Arcadia is een bergachtige streek in het centrum van de Griekse Peloponnesos, maar sinds mensenheugenis is het ook een product van de literaire verbeelding, een utopie. De Romeinse dichter Vergilius beschrijft Arcadia als een veilig, herderlijk oord, een onbedorven geluksland. Bij de dichter Ovidius, in zijn Metamorphosen, is Arcadia een ambivalente, door tragedie geplaagde plek, waar verkrachtingen plaatsvinden en waar men elkaar bedriegt. Hemel en heerlijkheid kunnen in een oogwenk veranderen in een schrijnende puinhoop van angst en paniek. Arcadia is voortaan een plaats waar het hooguit tijdelijk volmaakt is.
Renaissanceschilders tonen Arcadia als groenig heuvellandschap met herders of een koerend paartje waarbij ergens op de achtergrond ook een schedel ligt te wachten. Het kan wel fijn zijn, maar alles is eindig.
Weer een aantal eeuwen later zorgt het groeiend kritisch bewustzijn ervoor dat de mens zichzelf verdrijft uit het renaissancistische Arcadia. De moderne mens komt te laat voor Arcadia schrijft de Duitse dichter Hölderlin rond 1800. Hertmans schreef een proefschrift over deze dichter.
De enige waardige houding is het omarmen van ‘das Offene’: ‘Openheid voor het komende, het omwentelende, maar net zo goed voor de nooit terugkerende en toch sluimerend aanwezige antieke, dionysische en apollinische krachten in ons’.
Een belangrijke functie van literatuur is, zo volgt Hertmans Hölderlin, dat ze het eeuwig voortbewegende leven als belangrijkste thema heeft. ‘Dat moet haar in staat stellen zich te handhaven in een wereld die voor haar geen wereldstichtende plek meer lijkt te hebben. Ze stroomt zonder reden en zonder bedding en is niet te stoppen, ook al blijkt ze haar centrale plek in het leven van veel hedendaagse mensen verloren te hebben’.
Wat is de literaire utopie, of algemener: de imaginaire verbeelding vandaag de dag nog waard? Deze centrale vraag naar het Arcadisch motief echoot in bijna alle veertien essays van Hertmans terwijl hij met lenige en straffe passen door de geschiedenis heenbanjert.
In het openingsessay getiteld ‘De gevoelloze emotie’ noemt Hertmans onze tijd een hysterische tijd, waarin niets ontsnapt aan de totale mobilisering van onze gevoelens. ‘Commotie is de norm en intensiteit de vorm’, stelt hij. Dagelijks worden we door de media, met name door de kijkbuis, in een emotionele dwangbuis geduwd die bol staat van klonen en kopieën van Hollywood-films. Maar waar is het oneindige scala aan emotionele nuances uit de wereld van Proust gebleven? vraagt hij zich af.
Tegelijkertijd is onze tijd ook een kille tijd, omdat ‘die hoog oplaaiende emoties hand in hand gaan met een verbluffend gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef voor onze eigen daden en bitter weinig invoelingsvermogen met hen die werkelijk ons mededogen nodig hebben’.
Deze emotionele tweespalt is zo verontrustend omdat we maar één stap verwijderd zijn van wat Holocaustpornografie of –kitsch wordt genoemd. Die vat Hertmans samen als ‘de besmuikte lust die beleefd wordt aan een steeds weer opgeklopt medeleven dat nergens meer op slaat, behalve narcistische tranen bij de zichzelf steeds weer als politiek correct beschouwende mens, die zijn illegaal in het land verblijvende buren met droge ogen kan zien oppakken op de dag dat hij zit te grienen voor de treurbuis’. Een opgefokte, labiele en verontrustende tijd van leven dus.
Meestal valt het stil nadat dergelijke cultuurkritiek verwoord is. Maar het mooie van Hertmans is dat hij zijn lezers bekogelt met voorbeelden van schrijvers en kunstenaars die alternatieve routes bewandelen en veel breder en doorleefder scala aan emoties oproepen. Zo schrijft hij een roerend essay over W.G. Sebald, die het verleden als heden laat beleven, met het herinneren als pijnlijke arbeid. Sebald noemde dit ‘restitutie’; via ontheemde romanpersonages laat hij de Tweede Wereldoorlog en de rouw waar nooit een eind aan komt, op macabere wijze navoelen. Daarom ook een essay over de Franse schrijver Michel Houellebecq, die ons via zijn romanpersonages laat merken dat de mensensoort ontgoocheld is en erop achteruit gaat omdat waarden als intimiteit, emotie en sociale intelligentie vervangen raken door verwend consumentengedrag, botte onverschilligheid en al of niet geveinsd onvermogen. ‘Wat Houellebecqs werk zo bijzonder maakt, is dat het verdwijnen van de impact van de seksuele daad in zijn boeken zelf gepaard gaat met een haarscherpe analyse van de malaise die dat teweegbrengt in het leven: uitgeblustheid, ongerichte empathieën, sentimentele uitbarstingen bij het zien van een detail’.
Daarom een essay over de op zijn eigen genot gerichte emancipatiestrijd van Michel Onfray versus de aan gekte grenzende onzekerheid van een verliefde Roland Barthes.
In het essay ‘ Een eeuwige mobilhome’, voorziet Hertmans de woorden samenleving en gemeenschap van een diepteboring en laat voelen waar ‘m de schoen bij het samenleven vandaag de dag wringt.
Met humor schrijft hij over de verscheurdheid van België, zowel aan de Waalse als aan de Vlaamse kant. Vlaams radicalen wensen bijvoorbeeld een onafhankelijk, rijk, voorspoedig en ééntalig Vlaanderen, met Brussel erbij (waar slechts 7% Nederlandstaligen wonen!); een soort Zwitserland aan de Noordzee. Het is de populistische leugen van een gemobiliseerd fictief Arcadia volgens Hertmans. Men bulkt van het ressentiment tegen een wereld die globaliseert en negeert de Latijnse en Germaanse elementen die typisch zijn voor de Belgische identiteit.
Terug naar de schilderkunst: over de schilder Gianbattista Tiepolo, ‘de illusionist van het illusionisme’, schrijft Hertmans zo aanstekelijk dat je direct naar Würzburg wilt afreizen om het gedroomde Arcadia, de overvol geschilderde luchtruimen met de vier continenten geregeerd door Apollo, te gaan bewonderen.
In het hart van zijn boek, vast niet toevallig, introduceert Hertmans de term ‘locus amoenus’. Die locus amoenus, letterlijk lieflijke plek, wordt in de literatuur beschreven als een Arcadisch binnentuintje, een lusthof. In de sterk hiërarchisch georganiseerde 12e eeuwse samenleving kwam een cultus tot bloei waarin de hoofse liefde, vaak figurerend rondom ‘La Belle Dame sans Merci’, werd bezongen. In de taal en gedichten van Provençaalse troubadours klinkt hun verhouding tot het hof door. ‘Courtois’ betekent ‘omgang hebbend met het hof’. De troubadours, met als bekendste vertegenwoordiger Arnaut Daniel de Riberac, beschrijven deze binnentuin door middel van dubbelzinnige toespelingen. Omdat La Dame onbereikbaar is, verheerlijken zij haar, maar maken ook grappen over haar ‘tuintje’. De elkaar beconcurrerende troubadours lijken op baltsende pauwen of staartrennende honden.
In de hoofse liefde(staal) gaan het verhevene en het banale hand in hand en draait het vooral om het verlangen òm het verlangen. Rond 1960 houdt de pychoanalyticus Jacques Lacan colleges over deze troubadours, hun lyriek en het erotisch verlangen. Dat verlangen is eigenlijk een hoop gedoe om bijna niets. Alles draait om ‘un trou’, een leegte. Maar dat is juist de sublieme waarheid van de alle kunst, stelt Hertmans. Deze waarheid is de locus amoenus, de fantasie, de droomplek die tegengesteld is aan vervulling of realisatie.
Het laatste essay is aangrijpend zonder larmoyant te worden. Het gaat over Hertmans zelf en zijn inzet als schrijver. Schrijven als een vorm van het uitstellen van de dood. ‘Welke dood? De dood die door het vergeten tot stand komt, door het verwaarlozen van het noemen van namen en het vertellen van de verhalen die uitleg verschaffen over de moeilijkheid om het menselijke leven te leven.’
Hertmans onderschat zijn lezers niet. Hier en daar wordt je leestocht verstoord door struikelblokwoorden als apostasie, tellurisch en emanatie. Waarom staat hier niet gewoon geloofsafvalligheid, aards en uitstorting? Maar de essays zijn bovenal leerzaam en ze staan bol van het denk- en schrijfplezier. In feite doet Hertmans hetzelfde als wat Sebald, Houellebecq en alle andere door hem bewonderde schrijvers en kunstenaars doen: Restitueren, recyclen, de dingen laten voelen en zien zoals ze zijn.
Hertmans is een geestdriftige herder en iedereen weet dat die in onze tijd zeldzaam zijn.