De Duitse militaire gouverneur-generaal in Brussel, Moritz Freiherr von Bissing, was, aldus de Amerikaanse gezant, de kwaadste niet, maar hij besefte in het geheel niet op welke perverse basis zijn gezag was gestoeld, en hij bezag de Belgen met de blik van ‘de directeur van een heropvoedingsgesticht’. Op 4 augustus 1914 verloopt het Duitse ultimatum en is de Groote Oorlog voor de Belgen een feit. Twee weken later marcheren de Duitse troepen de hoofdstad Brussel binnen.
De gevechten bij Luik, het zwaarst gepantserde fort van Europa, betekende waarschijnlijk slechts een paar dagen vertraging, misschien zelfs niet veel meer dan een paar uur voor de Duitse opmars. Zo overweldigend groot was de Duitse overmacht. De Schaepdrijver ontmythologiseert zo de militaire betekenis van de gevechten rond Luik, door de Vlaamse schrijver Karel Van De Woestijne aangeduid als de ‘Belgische Thermopielen’, zonder overigens de morele betekenis van deze mythe te bagatelliseren. De opgeblazen verhalen rond deze gevechten hebben zeker bijgedragen aan de beeldvorming in het buitenland van de heroïsche strijd van het dappere, kleine België tegen de barbaarse Hunnen uit het oosten en aan het ontstaan van een nieuwe mythe bij de Duitsers, nl. die van de vele Belgische franc-tireurs, die vanaf kerktorens en vanachter ramen stiekem de Duitse soldaten onder vuur namen. Het Belgische verzet had afbreuk gedaan aan het ‘sacrosancte elan van de veldtocht, dat toch gebaseerd was op zo’n groots en machtig plan (het beruchte Von Schlieffenplan) , voortvloeiend uit Duitslands missie in de wereld. Dit volk was te dom, te wantrouwig, te bot en te crimineel om van dit soort zaken ook maar iets te begrijpen. Het was ‘waarlijk als een overval op een priester die het Heilig Sacrament draagt’, aldus majoor Von Strantz. Dit kon niet onbestraft blijven……. Visé werd met de grond gelijk gemaakt..………!’ Keizer Wilhelm drukte zijn spijt uit tegenover president Wilson over wat er in België was gebeurd – had móéten gebeuren: ‘Mijn hart bloedt wanneer ik zie hoe mijn generaals de bloeddorstige bevolking hebben moeten straffen’.
Het is verheugend dat uitgeverij Houtekiet de in 1997 verschenen en in 1999 bekroonde studie van Sophie De Schaepdrijver opnieuw op de markt heeft gebracht. Het geeft inzicht in de complexe geschiedenis van de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen in België, waar wij in Nederland eigenlijk maar weinig zicht op hebben. Een oorlog werkt in deze altijd als een soort katalysator. Je kunt gerust zeggen dat wie België wil begrijpen, beslist De Schaepdrijver moet lezen.
De bezettingspolitiek van de Duitsers loopt als een soort rode draad door het boek. Om de socialisten in de Rijksdag te paaien, die alleen maar wilden instemmen met een defensieve oorlog, verklaarde de Rijkskanselier geen plannen te hebben België te annexeren. Het lag wel in de bedoeling de Belgen, zeker de Vlamingen, voor zich te winnen opdat zij in de toekomst een Duitse bevoogding zouden aanvaarden. De verlicht-despotische langetermijndoelen van het burgerlijk Duitse gezag onder leiding van Von Bissing botste voortdurend met de brutere kortetermijndoelen van de militairen. In het najaar van 1916 werd dit pleit gewonnen door de militairen (Hindenburg): ‘Elke druppel die niet uit de Belgische citroen wordt geperst, moet komen uit de Duitse citroen,’ dus………
Een belangrijk onderdeel van de bezettingspolitiek is de ‘Flamenpolitik’. Deze was gebaseerd op de gedachte dat Vlamingen eigenlijk Germanen zijn en voortdurend blootstonden aan het gevaar van ‘Verwaalsing’. Duitsland had een missie en schoot zijn broedervolk te hulp. Deze politiek spitste zich toe op de kwestie van de Gentse Universiteit. Von Bissing hoopte garen te spinnen door aan te sluiten bij een vanouds pijnlijk strijdpunt binnen Vlaamse kringen, nl. het Franse karakter van deze universiteit. Von Bissing hoopte de Vlamingen te paaien door hen een echt Vlaamse universiteit te geven, in de volksmond al gauw de Von Bissinguniversiteit genoemd. Dit zegt al genoeg over het succes van dit streven. Dit alles poogde in te spelen op de gevoelens van de zogenaamde ‘activisten’, lieden die vonden dat de taalkwestie, ondanks de Duitse bezetting, geen uitstel gedoogde en volop aandacht moest krijgen in de politiek, dit in tegenstelling tot de ‘passivisten’. Altijd speelt daarbij natuurlijk de vraag waar collaboratie begint en eindigt. Dit is mede afhankelijk van de positie waarin je je bevindt. Ben je een Vlaamse intellectueel in bezet gebied, ben je vluchteling in Nederland, ben je een eenvoudige soldaat in de geïnundeerde Westhoek bij Ieper of ben je gewoon een moeder van 3 kinderen in een uitzichtloze oorlog? De activisten trokken zo een grens tussen België en Vlaanderen, ‘twee vaderlanden, voor ons tot dan toe identiek’, zoals de in 1917 twintigjarige schrijver Gerard Walschap later zou getuigen. Tot echte collaboratie kwamen uiteindelijk een vijftigtal activisten die overgingen tot de vorming van de Raad van Vlaanderen en geheel op eigen gezag de onafhankelijkheid proclameerden van de staat Vlaanderen tot woede van de meeste Vlamingen. ‘Vervloekt werden diegenen die uit naam van het ‘Vlaamse volk’ samenwerkten met een militair regime dat datzelfde volk de matrassen onder het lijf vandaan stal en zijn zonen als dwangarbeider naar Duitsland zond.’
Sophie de Schaepdrijver sluit zich aan bij de lof die koning Albert en zijn vrouw over het algemeen door de meeste Belgen al tijdens de oorlog kregen toegezwaaid, Albert, die het leven deelde van de soldaten, die zich niet liet inpakken door de eisen van geallieerde legercommandanten als de Fransman Joffre, Albert, die alleen maar oog had voor het wel en wee van zijn eigen mensen en die zich ook niet voor het karretje liet spannen van de activisten en Albert, die tenslotte samen met de liberaal Janson, het hoofd van de Commissie voor de voedselvoorziening tijdens de oorlog, Saura, en de socialist Anseele na afloop van de oorlog een eind maakte aan het ‘ancien régime’ en België de nieuwe tijd binnenloodste.