Een kamer in Rome lijkt een bildungsroman pur sang. Dromerige jongeman met ‘leeservaring maar nauwelijks levenservaring’ gaat na verbroken relatie op reis via virtuele roman, literaire grootheden en Italiaanse wegen, op zoek naar de zingeving van zijn bestaan.
Daniël van Duren, student literatuur wetenschap wordt na een half jaar samenwonen, verlaten door zijn vriendin. Op de valreep ontvangt hij van haar moeder de (virtuele) novelle Een tuin in Toscane, geschreven door Alle Waterink. Het zal geen toeval zijn dat hij op dat moment werkt aan een referaat over de virtuele roman (een roman in een roman die niet in fysieke vorm bestaat). Vooral Nabokovs The Real Life of Sebastian Knight houdt hem bezig.
De novelle Een tuin in Toscane leest hij meerdere keren om de betekenis van het daar weer in ondergebrachte virtuele verhaal te achterhalen. Van de schrijver is alleen bekend dat hij in Italië woont. Daniël maakt zich op daarheen te vertrekken in de hoop Alle Waterink te vinden en hem te bewegen tot een herdruk, waarvan hij dan het voorwoord wil bezorgen. Dromeriger kan haast niet en gekleed in Armani spijkerbroek met in zijn rugzak een biografie van de Engelse dichter John Keats (die genoemd wordt in de virtuele novelle) en diens complete werk en een vers gekocht Moleskine boekje, reist hij af naar Italië.
Voor twee weken (de tijdsspanne waarin de roman zich verder ontvouwt), betrekt Daniël een appartement in een middeleeuws stadje in Toscane. Hij maakt kennis met verschillende mensen die de auteur Alle Waterink gekend hebben. Te beginnen bij Andrea, eigenaar van de enige boekwinkel in het stadje. Hij verwijst Daniël door naar zijn jeugdvriend Federico, die in nauw contact staat met Alle Waterink. Met behulp van Federico vindt er een ontmoeting plaats tussen Daniël en de, zo blijkt, terminaal zieke Alle Waterink.
Melissen toont zich beslist thuis in de literaire wereld, maar een teveel vertoon van die kennis werkt storend. De stigmatiserende beeldvorming die hij gebruikt, is dwingend. Zoals de ‘Armani’ spijkerbroek die Daniël draagt en het ‘Armanipak’ dat de verhuurder van het appartement in Toscane juist ‘niet’ draagt. En wanneer Daniël in zijn Toscaanse appartement de virtuele novelle (te vaak als ‘het boekje waar alles mee begonnen was’ betitelt) midden op de keukentafel legt, moet de lezer dit als volgt zien: ‘Het was een mooi gezicht in plaats van borden en pannen, boeken en papieren op een keukentafel’. Maar een lezer laat zich niet dwingen, die wil meegevoerd worden. En dat lukt Melissen maar amper, buiten de couleur locale beschrijvingen, krijgt hij je als lezer niet echt mee. Het altijd terugkerende Moleskineboekje lijkt alleen een aanleiding om Hemingway en Chatwin als literaire boegbeelden in deze roman te laten figureren. Zij gingen volgens de tekst op de wikkel van het notitieboekje en door de auteur geciteerd: ‘nooit zonder een dergelijk boekje op stap’.
Dit alles geeft de indruk dat de auteur de lezer flink onderschat. En ondertussen vraagt Daniël zich af: ‘Beantwoordde ik aan het beeld van een schrijver?’
Aldus een bildungsroman, waarin niet gezocht wordt naar de waarheid in het leven maar naar de schrijver in zichzelf. Een zoektocht waar met moeite vat op te krijgen is door de detaillistische schrijfstijl die doet vermoeden dat er meer in het verhaal zit dan bij eerste lezing naar voren komt maar niet echt los wil komen. Jeroen Brouwers ‘Niets bestaat dat niet iets anders aanraakt’ speelt daarbij stevig door het hoofd. Er vinden vele ontmoetingen plaats maar Daniël verbindt zich met niemand. Hij vermijdt de jeugd in het Toscaanse stadje, ontvlucht Federico wanneer deze toenadering tot hem zoekt en aan het bed van Alle Waterink weet hij geen woord te zeggen en doen veelbelovende zinnen als: ‘Ergens in dit landschap woonde de schilder die niet wist dat ik naar hem op weg was’, pathetisch aan.
De ontmoeting met Alle Waterink is een anticlimax; hij is niet de schrijver van de novelle en wie dat wel is, blijkt niet langer van belang te zijn. De opdracht die Daniël zich aan het begin van zijn onderneming stelt: ‘Het verslag in mijn rode Moleskineboekje zou een detective worden. Op de eerste pagina werd niet een lijk gevonden, maar een novelle die nergens geregistreerd stond, (…). Ik ging de man opsporen die hier verantwoordelijk voor was’, geeft de indruk dat er een daadkrachtige zoektocht op touw wordt gezet maar niets blijkt minder waar.
Maar de verrassing zit in het staartje. Wanneer Daniël zijn zoektocht afsluit met een bezoek aan Rome om een vriend uit Nederland te ontmoeten, gebeurt er in iets meer dan een halve pagina meer met Daniël dan in heel het voorgaande. Met terugwerkende kracht komt het verhaal in beweging. De suggestie wordt gewekt dat het boek niet het boek is dat je denkt gelezen te hebben. Dat boek zal nog geschreven worden door Titus, alias Daniël van Duren. Want Daniël overweegt te verdwijnen. ‘Onder andere namen verder gaan. Altijd vijfentwintig blijven.’ De leeftijd waarop Dorian Hope, personage uit het tweede deel van de novelle Een tuin in Toscane, verdwenen was. En niet te vergeten Keats, die in Rome stierf.
Zoals in Nabokovs The Real Life of Sebastian Knight, waarin twee romanpersonages, uit de roman en de virtuele roman, één worden. Met deze, in een mooie passage beschreven wens van Daniël om op te gaan in een verhaalpersonage, lijkt het boek te worden gered en is het tevens een uitnodiging om de roman nogmaals te lezen. Zoals ook Daniël de virtuele novelle meerdere malen herlezen heeft om de intenties van de novelle te bevatten, wordt erop aangestuurd dat dit ook gebeurt met Een kamer in Rome. Maar daartoe is het vlakke karakter van Daniël net niet uitnodigend genoeg.