Simon Carmiggelt had al een bronzen standbeeld in Amsterdam en was in De Steeg al op een bankje neergezet, nu is er ook nog eens een papieren monument voor hem, met de uitstraling van de boeken uit de Russische Bibliotheek van Van Oorschot. Ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag op 7 oktober 2013 laat deze uitgever een fraai verzorgde bundel met 100 korte verhalen verschijnen onder de titel Gedundrukt. Het is een eerbetoon aan de man die in zijn gedicht ‘De minor poet’ een dichter met een zeer bescheiden oeuvre aan de hemelpoort liet fantaseren:
Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot
en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor, God?’
Het is niet de enige bundeling van verhalen die Carmiggelts honderdste geboortedag opluistert. Zijn biograaf Henk van Gelder stelde ter meerdere hulde nog een wandelgids samen van Amsterdamse verhalen (Dwalen door Amsterdam met S. Carmiggelt).
In zijn literaire leven schreef Carmiggelt (1913-1987) meer dan 10.000 cursiefjes, korte verhalen met scherpe observaties van alledaagse gebeurtenissen. Zijn eerste dateren uit de jaren ’30 van de vorige eeuw (hij noemde ze toen nog Kleinigheden) en hij bleef ze schrijven tot enkele jaren voor zijn dood.
In Gedundrukt staan de 100 beste. Of eigenlijk is dat niet juist: ‘100 van zijn mooiste’ staat op de flap. Alsof de samenstellers willen zeggen: ‘we stopten bij 100, maar er zijn nog zoveel méér mooie’. Maar toch, als we er van uit mogen gaan dat de samenstellers van de bundel het topje van de piramide hebben willen opnemen, dan heeft Carmiggelt dertig jaar lang een hoog niveau gehaald. In Gedundrukt zijn opgenomen één vooroorlogs verhaal (1938), acht uit de periode 1945-1950, 32 uit de periode 1951-1960 (waarvan de helft uit 1953 en 1954), 25 uit de periode 1961-1970 (redelijk evenwichtig over de jaren verdeeld) en 34 uit de jaren 1971-1980 (waarvan eenderde uit 1977). Van na 1980 is geen enkel verhaal opgenomen. Als je op deze selectie af mag gaan haalde Carmiggelt dus tussen 1951 en 1980 een langdurig hoog niveau, met topjaren in 1953, 1954 en 1977.
Natuurlijk valt er van alles af te dingen op de keuze. Het is bijvoorbeeld vergeefs zoeken naar wellicht zijn beroemdste verhaal ‘Het woord’; daaraan hebben we ‘epibreren’ te danken, dat zelfs een lemma werd in Van Dale. Maar wie dit stukje uit 1954 nu nog eens naleest (het staat in de bundel Ping pong uit uit dat jaar en is in 1998 nog eens heruitgegeven door de Arbeiderspers) zal moeten toegeven dat het verhaal inderdaad niet een van zijn beste is.
Teleurstelling voelt de lezer misschien ook omdat Gedundrukt geen enkele vers van Karel Bralleput (zijn pseudoniem als dichter) bevat – behalve dan ‘De minor poet’ op het omslag. De bundel kent verder geen inleiding en zelfs geen verantwoording.
Maar dat is misschien juist wel de kracht. Carmiggelt is hier open en bloot neergezet in zijn eigen woorden. Zonder toespraak of bloemen. Hij spreekt voor zich. Dat is de grootste eer die de samenstellers hem konden bewijzen.
En de verhalen zelf dan? Het kan niet anders of er zit enige sleet op. Carmiggelt beschrijft taferelen op kantoren, in cafeetjes, op terrasjes en op banken in parkjes die wij niet meer herkennen en de verteltrant is af en toe van een sukkelgang die ons vreemd is geworden. Toch zindert er een beleving onder die in onze tijd nog steeds aanwezig is. Carmiggelt weet prachtig te vatten hoe we in contact verhullen wat we werkelijk voelen en hoe we langs elkaar heen praten. Hij zou in onze tijd als geen ander hebben kunnen beschrijven wat een tragische eenzaamheid er schuilt onder het hebben van honderden Facebookvrienden en in de opgewekte sms-jes en haastige tweets die ons om de oren vliegen.
Wij zijn als maatschappelijke wezens zo veel veranderd dat de teksten van Carmiggelt bij vluchtige lezing nauwelijks nog mee kunnen. Maar voor wie er de tijd voor neemt doemen aan ons, 21ste eeuwers, verwante zielen op.
Mooi om te zien is dat Carmiggelt in de bijna veertig jaar die deze bundel bestrijkt ook zelf is veranderd. Zo is zijn ironie, die alle verhalen wel kenmerkt, in de loop van de jaren milder geworden en verfijnder. In de vroegste stukken bijvoorbeeld, zit nog veel oorlog en bezetting. Daarin noemt hij het Duits van de Grüne Polizei een ‘Pruisische paardentaal’ en ‘snodderig’. Daarin zit een felle minachting, die er in latere verhalen veel minder dik bovenop ligt. Er is dan zelfs compassie, zoals in ‘Liefde’ uit 1963 waarin een serveerster van vieze kroketten haar klanten bedient: ‘een klein, tanig vrouwtje, aan gene zijde van de vijftig, permanent in sukkeldraf op weg naar een plicht. Ze zette de bordjes en de schaaltjes neer met een zeker mededogen’.
Nog een verschil is dat Carmiggelt in zijn late stukken ingetogener en verstilder is. Het verhaal ‘Motregen’ bijvoorbeeld uit 1978 is een herinnering aan een uitnodiging, lang geleden, van een jonge vrouw om nog ergens wat met haar te drinken: ‘Elsje heette ze. De vrouw van een bevriende collega. Een zeer bijzondere vrouw. Ik vond haar erg mooi en erg aardig. Ja, ik geloof zelfs dat ik een beetje verliefd op haar was.’ Hij sloeg de uitnodiging schuchter af, ‘want ik heb om acht uur een afspraak’. Daarna zag hij haar nooit meer: ‘Kijk, dáár heb ik nu nog altijd spijt van’.
Zet dat eens af tegen ‘Takelen’ uit 1953 over de bovenbuurman die steeds nieuwe kortdurende relaties heeft met weer andere vrouwen die vervolgens bij hem intrekken. Om de zoveel tijd zijn de onderburen er getuige van hoe bezittingen van de nieuwe beminde naar boven worden getakeld, om korte tijd later weer in omgekeerde richting te worden afgevoerd. Die geschiedenis is ronduit kluchtig verteld.
De verhalen van Carmiggelt stammen uit een tijd die achter ons ligt: commensalen (in 1954 door Carmiggelt nog gebezigd als contemporain begrip) kennen we niet meer, en welke ‘mevrouw’ zien we nog achter een glaasje ‘schilletjes met suiker’? Toch weet Carmiggelt nog te ontroeren. En zijn stijl blijft meesterlijk.
Gedundrukt is een boekje om stil in te brevieren.
Gedundrukt
(verhalen)
Auteur: Simon Carmiggelt
Verschenen bij: Uitgeverij Van Oorschot (2013)
Pagina’s: 310
Prijs: € 24,90