In april 2017 is er bij Van Oorschot een nieuwe vertaling verschenen van Mijn gevangenissen van Silvio Pellico, een Italiaanse klassieker uit 1832.
Tien jaar gevangen
Tussen 1800-1860 werden de Italiaanse gebieden overheerst door het Frankrijk van Napoleon Bonaparte en de Oostenrijkse Habsburgers. Silvio Pellico (1789-1854) is al een bekende dichter en schrijver van toneelstukken (o.a. Francesca da Rimini uit 1818) als hij op 13 oktober 1820 wordt gearresteerd op last van de Oostenrijkse machthebbers. Hij wordt opgesloten in de Santa Margherita-gevangenis in Milaan. Als een medegevangene hem vraagt waarom hij vastzit, antwoordt hij dat hij van ‘carbonarisme’ wordt beschuldigd. ‘Wat zijn dat eigenlijk, carbonari?’ Pellico: ‘Ik ben er zo slecht mee bekend dat ik het u niet zou kunnen zeggen.’
Tijdens zijn ruim twee jaar durende voorarrest wordt Pellico overgeplaatst van Milaan naar de ‘Piombi’, de staatsgevangenis in Venetië. Daar wacht hij zijn vonnis af. In eerste instantie wordt hij ‘ter dood veroordeeld’, maar dat wordt veranderd in vijftien jaar ‘streng arrest.’ De Keizer van Oostenrijk halveert later het aantal strafdagen van vierentwintig naar twaalf uur. Dat betekent dat Pellico na zijn voorarrest nog zeven en een half jaar gevangen zal zitten in een kerker van kasteel Spielberg in Brünn, het tegenwoordige Brno. Dat is de strengste gevangenis van de Oostenrijkse monarchie. Staatsgevangenen zijn veroordeeld tot streng arrest: ‘ze moeten werken, een ketting aan de voeten dragen en slapen op kale planken. Het voedsel is ‘abominabel.’ Na ruim tien jaar krijgt Pellico gratie. In 1832 publiceert hij Le mie prigioni; in 1833 in het Nederlands vertaald als Tien jaren gevangenis, of Gedenkschriften. De laatste vertaling, uit 1906, is van Frans Erens en heeft als titel Mijne gevangenissen.
De nieuwe vertaling heeft op de omslag een foto van kasteel Spielberg. Mijn gevangenissen is het autobiografische verslag van Pellico’s ontberingen in meerdere gevangenissen.
Geen politiek
Pellico laat zich niet uit over de politieke achtergronden van zijn gevangenschap. Over zijn detentie in Milaan schrijft hij dat hij werd verhoord, maar daarover zal zwijgen: ‘Net als een geliefde die slecht is behandeld door zijn beminde en het plechtige besluit heeft genomen haar de rug toe te keren, laat ik de politiek voor wat ze is en zal ik het over andere zaken hebben. /…./’
Andere zaken, dat zijn vooral filosofie en geloof: ‘Wees christen! Erger je niet langer aan de misstanden! Geef niet langer af op een enkel lastig punt in de kerkdoctrine, want het voornaamste punt is glashelder: heb God en je naaste lief. In de gevangenis besloot ik eindelijk die stap te zetten en die conclusie te aanvaarden. Ik aarzelde een weinig bij de gedachte dat mensen zich, als ze erachter kwamen dat ik geloviger was dan voorheen, genoopt zouden voelen me voor schijnheilig te houden, voor iemand die was ontmoedigd door tegenslag. Maar omdat ik voelde dat ik schijnheilig noch ontmoedigd was, nam ik me voor geen enkele aandacht te schenken aan mogelijke onverdiende blaam, en besloot ik vanaf dat moment christen te zijn, en daar ook voor uit te komen.’
Dit komt overeen met wat Pellico in zijn voorwoord schrijft: ‘Ik wilde trachten een enkele ongelukkige een hart onder de riem te steken door uiteen te zetten welk leed ik heb ondervonden en uit welke vormen van vertroosting ik bij de grootste tegenslagen bleek te kunnen putten.’
De vraag of Pellico een ‘carbonaro’ was, blijft onbeantwoord. Hij schrijft dat zijn politieke beginselen van zijn jonge jaren nooit ‘ontaardden in demagogie of minachting voor de oude wetten./…./ Mijn vurige vaderlandsliefde ging niet zover dat ik verlangde naar een nationale regering en naar het verjagen van de vreemdeling die hier de baas speelt.’
Pellico overlijdt in 1854, zeven jaar voor de Italiaanse eenwording in maart 1861.
Vriendschap verzacht het lijden
Pellico’s tijd in de gevangenis is enorm zwaar. ‘Ach voor iemand die beschuldigd wordt van staatsvijandigheid brengt een strafproces afschuwelijke zorgen met zich mee! De vrees om anderen te schaden!’ Pellico houdt zich aan zijn voornemen het niet over politiek te hebben en laat alles weg wat betrekking heeft op zijn proces. Hij schrijft over zijn erbarmelijke omstandigheden, de kou, het slechte eten, de eenzaamheid en de vertroosting die hij vindt in de spaarzame contacten met anderen – zijn bewakers (‘secondini’), zijn medegevangen (waaronder Piero Maroncelli), aalmoezeniers en paters. Over de paters die hem al die jaren bezoeken in Spielberg, schrijft hij altijd in positieve bewoordingen. Pater Battista is een ‘engel van barmhartigheid’. Pellico noteert verder over hem: ‘Na de biecht bleef hij altijd lang met ons praten en in al zijn woorden klonk een rechtschapen, waardige ziel door, vervuld van liefde voor de grootsheid en de heiligheid van de mens.’
Pellico schrijft daarnaast met veel mededogen over een doofstomme jongen die hij vanuit zijn cel kan zien, over het meisje Zanze dat hem koffie brengt en over de zingende Maddalena (‘Wie schenkt de arme deerne / Opnieuw een sprank geluk?’). Hij noteert: ‘Vriendschap verzacht het lijden’. Ook de liefdevolle gedachten aan zijn ouders, twee broers en twee zusters houden hem op de been, al weet hij niet of hij hen ooit zal terugzien.
Historische context
De lezer van nu is minder goed bekend met de historische achtergronden van het boek dan de lezer van bijna tweehonderd jaar geleden. Daarom is het goed dat in het boek een verhelderend nawoord van Maarten Asscher is opgenomen.
Asscher legt uit dat Pellico zijn gevangenismemoires hoogstwaarschijnlijk opzettelijk heeft ingekleed als een ‘bekeringsgeschiedenis’ om het boek langs de politieke en kerkelijke censuur van die tijd te kunnen loodsen.
Hij legt uit dat Pellico niet te expliciet kon zijn, anders zou zijn boek op de Index librorum prohibitorum terechtkomen. Op deze lijst met verboden boeken stonden werken die de rooms-katholieke kerk als verwerpelijk beschouwde. Vandaar ook dat Pellico alleen maar lovend is over het gevangenispastoraat. Asscher: ‘De corrupte rol van de gevangenispriesters in de Spielberg /../ die zich kennelijk hadden geleend voor controle en spionage als het ging om de gedragingen en uitingen van Pellico en de tientallen andere politieke gevangenen, was niet iets waarover in de door de Oostenrijkers beheerste noordelijke staten van Italië gepubliceerd kon worden.’
Asscher schrijft dat het boek toch nog op de verboden lijst komt als Pellico’s medegevangene Piero Maroncelli in 1835 een serie ‘Aanvullingen en historische aantekeningen bij Mijn gevangenissen’ publiceert. In Alle mie prigioni di Silvio Pellico, addizioni beschrijft Maroncelli de ‘misdragingen van het katholieke gevangenispastoraat’ in de Spielberggevangenis.
Pellico’s boek was nationaal en international een groot succes. Italiaanse vrijheidsstrijders beschouwden hem als een held. Zijn boek sloot aan bij het verlangen naar vrijheid en staatkundige eenheid dat in veel landen uit die tijd bestond. In de Italiaanse literatuur behoort zijn boek tot de klassiekers. Asscher schrijft dat Primo Levi een groot bewonderaar was van Pellico’s boek. Hij acht het aannemelijk dat Levi de openingszin van zijn boek over zijn ervaringen in vernietigingskamp Auschwitz Is dit een mens? (‘Op 13 december 1943 werd ik door de fascistische militie opgepakt’) naar de openingszin van Mijn gevangenissen (‘Op vrijdag 13 oktober 1820 werd ik gearresteerd in Milaan’) modelleerde.
De religieuze en politieke situatie in Italië aan het begin van de negentiende eeuw blijkt complex. Asscher geeft daar een goed beeld van, hoewel meer informatie over nationalistische verzetsgroepen zoals de carbonari welkom was geweest.
Het boek van Pellico staat vol namen van bekende en minder bekende schrijvers en tijdgenoten. Het is jammer dat een personenregister ontbreekt.
Eigentijdse vertaling
Het is terecht dat Maarten Asscher Mijn gevangenissen een boek noemt dat een ‘eigentijdse vertaling’ verdient. Yond Boeke en Patty Krone leverden samen een mooie vertaling af met eigentijdse uitdrukkingen zoals ‘kommer en kwel’ (Marten Toonder): ‘Wat een heerlijk moment was het voor mijn vriend en mij om elkaar na een scheiding van een jaar en drie maanden en na zoveel kommer en kwel weer terug te zien!’
Mijn gevangenissen laat zien dat de wilskracht van de mens om te overleven enorm groot is, hoe erbarmelijk de omstandigheden ook zijn. Vriendschap en het geloof in God houden hem op de been. Niet voor niets heeft het boek als motto een regel uit het bijbelboek Job (14.1): ‘Een mens, kind van een vrouw, beperkt van dagen, overstelpt met zorgen.’ Na de zorgen de verlossing.
Mijn gevangenissen is een indrukwekkend boek over ontberingen en lijden tijdens gevangenschap. En over overleven dankzij religie, vriendschap en hoop. Deze nieuwe vertaling van deze Italiaanse klassieker verdient een groot lezerspubliek.