De novelle Het graf van de wever van Seumas O’Kelly werd in 1919, een jaar na de dood van de Ierse veelschrijver en journalist, gepubliceerd. O’Kelly wordt wel vergeleken met Samuel Beckett en Flan O’Brien, auteurs die eveneens excentriciteit en ironie hanteerden. In dit geval gaat het om ‘liefde tussen de grafstenen’, woorden van James Joyce die dit vaker voorkomende thema in de Ierse literatuur ook fascinerend vond en na het lezen van The weavers grave een scène in Ulysses invoegde. Het is de basis van dit verhaal dat ‘zwaar is van de dood, van een zich-niet-bewust-zijn, van het oude, het verleden en de aarde, en eindigt met het leven, de liefde, met verwondering jeugd en toekomst.’ Aldus Anne Francis Cavanaugh in het nawoord. Het verhaal oogt simpel, maar is heel gelaagd, zoals haar verhelderende nawoord de lezer helpt om de diepgang nog beter te begrijpen.
De oude wever Mortimer Hehir is dood en moet begraven worden. Zijn weduwe – de vierde echtgenote al – twee oude mannen, en twee jonge grafdelvers gaan op de dodenakker Cloon na Morav, waar alleen oude families en clans begraven mogen worden, op zoek naar het familiegraf van de wever. Vanuit een alwetend perspectief wordt per hoofdstukje subtiel ingezoomd op steeds een ander personage. Allereerst de begraafplaats, vervolgens de twee oude mannen, die beiden denken te weten waar het graf ligt, en uiteindelijk ook de weduwe.
Bekvechten
Spijkerslager Meehaul Lynskey (‘hield van de kleur van de strogeel glanzende punt van een staafje gloeiend ijzer; en wist er een perfecte spijker uit te slaan met een paar rake slagen van een platte hamer’.) beschikt samen met steenbikker Cahir Bowes (‘zijn hoofd tussen zijn schouders gedoken, zijn ogen oplettend en grijs, glinsterend als de bergen stenen die hij in zijn tijd had gebikt voor de wegenbouw’) over kennis van Cloon na Morav. De twee bekvechten erop los, terwijl de weduwe hun geruzie witjes en bedroefd aanhoort en de twee identieke grafdelvers (want een tweeling) ongeduldig afwachten tot ze aan het werk kunnen. De spijkerslager en de steenbikker laten twee verkeerde graven openen, wat de komische tragedie, maar ook de menselijkheid van de beide oude mannen weergeeft. ‘Cahir Bowes, die de verrichtingen nauwlettend gadesloeg, zei: “Ik zat er bijna naast.” Meehaul Lynskey snoof. Hij vroeg: “Waar zat je naast?” “Het graf van de Wever.” “Vergeet niet: de laatste Wever ligt zeven voet diep. En vergeet niet: Alick Finlay ligt minder diep dan Julia Rafferty.” Hij had het nog niet gezegd of er gebeurde iets verschrikkelijks. Plotseling werd het zachte spitten in de aarde onderbroken door het geluid van een spade die hard in aanraking kwam met metaal.”‘ Waarmee Meehaul Lynskey het bij het rechte eind had: ze groeven op de verkeerde plek en er werd een graf onterecht geopend. Natuurlijk vond Cahir Bowes het moeilijk om zijn ongelijk te erkennen. ‘Hij keek naar de grond, zijn blik ging zoekend rond en tergend langzaam hervatte hij het weven van zijn web.’ Hij probeerde weg te komen met zijn fout. En het snoeven en tarten gaat weer vrolijk verder.
Droom wordt werkelijkheid
Ten einde raad gaat de weduwe naar een derde oude man, de kuiper Malachi Roohan. Hij zal toch wel weten waar het familiegraf van de wever ligt?
Mijmerend over haar overleden man loopt ze naar Roohans huis. De kuiper ligt in bed en lijkt op sterven na dood, hij trekt zich aan een koord omhoog. ‘De weduwe zag een merkwaardig gezicht, niet in het minst bleek of gerimpeld, maar blozend met een mahoniekleurig kaal hoofd, […] De weduwe knipperde met haar ogen. Ja, daar was de schim van een man die zich aan een koord omhoogtrok uit de dood. Een omkering van de gebruikelijke gang van zaken. Met dat stuk koord hing de kuiper aan het leven.’
Net als de steenbikker en de spijkerslager is ook de kuiper verward en ziet hij de weduwe aan voor een eerdere vrouw van de wever. Toch brengt hij haar de juiste boodschap door te beweren dat het leven een droom is, want als je je ogen opendoet, ziet de wereld er anders, misschien wel mooier, uit. Terug op de begraafplaats ziet de weduwe de wereld inderdaad anders, ze merkt nu de natuur op en neemt een verschil tussen de identieke grafdelvers waar. De ene heeft een meer empathische blik in de ogen en onder die blik voelt ze zich jonger. De gevoelens zijn wederzijds, ook de jonge grafdelver ziet de weduwe meer dan bewust staan. Als de steenbikker zich plots de juiste plek van het graf van de wever herinnert, nemen de grafdelvers hun spades en gaan graven. ‘Op vijf voet keek de ene grafdelver in het graf en vervolgens naar de weduwe en zei: “Bent u tevreden?” Even was het stil en toen ze sprak, klonk de stem van de weduwe zacht, maar helder, als die van een jong meisje. Ze zei: “Ik ben tevreden.”’ Waarmee het verhaal is beëindigd en een nieuw begin van liefde is ingeluid tussen de weduwe en de jonge grafdelver.
Ierse symboliek
Het graf van de wever is gebaseerd op een feitelijk voorval en door O’Kelly omgewerkt tot een stilistisch samengebalde novelle. Poëtisch en met de subtiele ironie, beeldrijke taal en bijzondere details behoort het tot de beste Ierse verhalen met haar sterke symboliek, zoals Malachi Roohan met zijn koord, wat een zinnebeeld is voor zijn band met de wereld. Evenals de zoektocht naar een graf die een zoektocht naar het leven is; of de doodse trance van de weduwe die verandert naar ontluikende liefde. We gaan van dood naar leven, van droom naar werkelijkheid, bewegingen die sturing geven aan de complexe structuur en het verhaal die extra boeiende lading geven. Het is overigens nu pas, ruim honderd jaar later, dat dit verhaal in uitstekend Nederlands is vertaald door Robert Dorsman. En daarmee is het de zoveelste glanzende ‘motregendruppel’ in het fonds van Zirimiri Press.