Het startpunt van Scotty Gravenberchs roman De ploegscharen van Deik is even somber als veelzeggend: een dronken nieuwslezer gaat viraal, en dat betekent het einde van zijn carrière. De scène vat de twee centrale thema’s van het boek aardig samen: de macht van de media en het menselijk falen.
Tot die online uitglijder had de hoofdpersonage Deik – hij houdt niet van zijn naam maar behoudt hem toch om het hart van zijn vader niet te breken – een beloftevolle loopbaan als presentator van het ochtendjournaal. Het is de tijd van nine-eleven, of ‘nine one one’ in Deiks vocabulaire. Zijn New Yorkse vriend Mitch helpt hem aan een potentieel spectaculaire primeur over een complottheorie, maar Deiks eindredacteur wijst de scoop van de hand. Deik voelt zich miskend. Toch blijft hij bij het journaal, want het vaste inkomen is nodig voor een hypotheek. Die vaste baan kan hij vergeten als hij ontslagen wordt na dat ene bewuste filmpje. Daarmee komt hij terecht in een neerwaartse spiraal, met als culminatiepunt dat hij zich in een verduisterde kelder bevindt, schuilend van de wereld en misschien ook van zichzelf.
Charmante schoft
De weg naar de kelder heeft vele tussenstations. Onder andere zoekt Deik Mitch op in New York, bij wijze van een tijdelijke uitkomst als hij in Nederland steeds erger verstrikt is geraakt in een web van ongelukkige gebeurtenissen. Met een spontaan verkregen vriendin reist hij naar een plek met een bijzonder gunstig uitzicht op Ground Zero: ‘Terwijl ik poseerde met de nieuwe torens in aanbouw op de achtergrond en Doria een foto nam, kwam er een gezin langslopen. Vader, moeder, jongetje, meisje. “Asshole,” riep de vader terwijl hij mij passeerde.
“Good morning to you too,” riep ik.’
De foto van Deik voor Ground Zero blijft uiteraard niet zonder gevolgen.
Met onderkoelde humor en een goed gevoel voor satire schetst Gravenberch in Deik een klassieke charmante schoft, die zichzelf niet kan helpen. Hij is aan de drank en zegt geen nee tegen drugs als de gelegenheid zich voordoet. Er schuilt misogynie in de manier waarop hij met zijn vriendinnen omgaat. Door een reeks gebeurtenissen ontwikkelt hij een achtervolgingswaan en denkt dat iedereen het op hem heeft gemunt, soms om geen andere reden dan dat hij een donkere huidskleur heeft. Wat daarvan waar en wat inbeelding is, weet hij niet meer uit elkaar te houden.
Het epicentrum van het verhaal is een racistisch incident dat tegelijk het beste en het slechtste in Deik naar boven haalt. De timing zou niet beroerder kunnen zijn, want Deik heeft net een nieuwe baan bij een online magazine en zit vol goede voornemens: ‘Ik mocht zeggen en schrijven wat ik wilde. Ik vroeg me af of ik nog wel iets te zeggen had, iets anders dan wat iedereen me al had horen roepen. Ik zou in ieder geval beginnen met het te herhalen. Maar dan in volledige zinnen. Zonder het gevloek, nuchter. En misschien eerst even naar de kapper.’
Het loopt anders af. Op een winterse ochtend komt hij langs een sinterklaasviering op straat. Er wordt snoep uitgedeeld. Alleen één jongen lijkt er geen zin in te hebben. De sinterklaas en een zwarte piet stappen op die jongen af, maar die steekt zijn middelvinger op. De piet valt hem aan, de jongen gaat dood. Deik speurt de piet op, die in het dagelijks leven bij de politie werkt. Er ontvouwt zich een moeizaam gesprek waarin de politieman Deik ervan wil verzekeren dat hij geen racist is. Toch publiceert Deik erover, waarna blijkt dat politie-piet verkeerde vrienden heeft die niet aarzelen Deiks leven zuur te maken.
Raadselachtig
Dat Gravenberch juist de sinterklaasviering voor zijn plot kiest, is niet vreemd. Al voor de eeuwwisseling publiceerde hij samen met Lulu Helder het boek Sinterklaasje, kom maar binnen zonder knecht, dat de kiem legde voor de succesvolle beweging tegen de zwarte piet. Net zoals zijn Deik was ook Gravenberch van Surinaamse afkomst en had hij een wisselende carrière als publicist, redacteur, kunstenaar en schrijver.
In het nawoord beschrijft Pieter Hilhorst, die met Gravenberch bevriend was, hoe deze zijn leven net weer op een rijtje had toen hij onverwacht op zijn vijftigste overleed. De publicatie van zijn roman heeft hij niet meer meegemaakt. Een jaar eerder was hij naar Portugal verhuisd voor werk, maar ook om aan het boek te werken. Dat hij lang aan De ploegscharen van Deik heeft geschreven, verklaart misschien de extreem gecondenseerde manier van vertellen die geleid heeft tot een verhaal van net boven honderdvijftig pagina’s.
Het schrappen, herschrijven en herschikken is voelbaar in het verhaal. Het resultaat is bij vlagen heerlijk absurdistisch, maar er zitten ook stukken in die raadselachtig blijven en de aandacht afleiden van de actuele thematiek. Het raadselachtige geldt zeker voor de titel, die zonder Hilhorsts toelichting een uitdaging zal zijn voor de lezer, zelfs voor de Bijbelkenners onder de lezers.