Franz Kafka (1883-1924) schreef in 1921 aan zijn vriend Max Brod: ‘Beste Max, mijn laatste wens: alles wat zich aan dagboeken, manuscripten, brieven van mij of anderen, tekeningen, enzovoorts in mijn nalatenschap bevindt (dus in de boekenkast, in de linnenkast, in de schrijftafel, thuis en op kantoor of waar dan ook) moet je zonder uitzondering verbranden; evenzo al het geschrevene of getekende dat jij of anderen, die je er namens mij om moet vragen, in bezit hebben. Brieven die men je niet wil afstaan, moet men zich tenminste verplichten zelf te verbranden’. Een jaar later herhaalt Kafka deze ‘wilsbeschikking’, maar Brod vervult Kafka’s wens niet. Na Kafka’s dood verzorgt hij de uitgave van de Brieven en Dagboeken. Hij censureert systematisch, al te intieme passages laat hij weg. Jaren later verontschuldigt Brod zich voor deze ‘kleine omissies’. Hij wilde de privacy van nog levende personen beschermen. Eind jaren tachtig, begin jaren negentig verscheen de historisch-kritische editie van Kafka’s volledige werk gebaseerd op de oorspronkelijke manuscripten. Zo werd duidelijk wat Brod heeft weggelaten.
Franz Kafka, Schrijver van schuld en schaamte is een ‘biografisch essay’ gebaseerd op de Dagboeken en Brieven. Saul Friedländer vergelijkt de edities van Brod met de recentere uitgaven en concludeert dat Kafka ‘gedurende het grootste deel van zijn leven werd gekweld door problemen van seksuele aard.’
Friedländer onderzoekt ook de invloed van deze ‘persoonlijke dimensie’ op Kafka’s letterkundig werk. De kern van de zaak is volgens hem ‘de relatie tussen Kafka’s schuld- en schaamtegevoelens in algemene zin […] en de wereld van zijn fictie.’ Hij wil die ‘dimensie’ vanuit een breder perspectief bezien om tot een ‘meeromvattende synthese te komen.’ Friedländer: ‘Dit vereist dat ik op een nieuwe en zelfstandige manier zal moeten kijken naar Kafka’s relaties met zijn familie, naar zijn houding tegenover zijn joodse identiteit, naar de politieke, maatschappelijke, intellectuele en vooral de literaire invloeden op zijn boeken, alsook naar die boeken als zodanig, waarmee hij nieuwe werelden vormde en zich wapende in zijn worsteling met de bestaande wereld.’
Het ‘biografische essay’ bestaat uit twee delen. Elk deel heeft drie hoofdstukken. In het eerste deel, ‘Praag laat me niet los’, zoomt hij in op de thema’s schuld en schaamte met o.a. een analyse van de familiebetrekkingen. Friedländer verwijst veelvuldig naar Brief an den Vater die Kafka in november 1919 schreef. Het is een brief vol angst, schaamte en schuld. Friedländer is voorzichtig met zijn conclusies: ‘We zijn niet in staat de psychische dynamiek die Kafka ertoe bracht om de angst voor zijn vader [..] te cultiveren op welke manier dan ook te reconstrueren.’ Vader Hermann Kafka heeft die brief overigens nooit gelezen.
In hoofdstuk III, liefde, seks en fantasieën, komen o.a. ‘de grote angst voor erotiek’, ‘mannenvriendschap en mannenliefde’ en ‘sadomasochistische fantasieën’ aan bod.
Friedländer schrijft dat Kafka’s seksuele voorkeuren, ‘althans zijn seksuele fantasieën zeer veelvormig’ zijn. […] Ik herhaal hier nog eens, met enig vertrouwen in de juistheid van deze observatie, dat, afgezien van het volstrekte primaat van het schrijven, seksuele kwesties uitgroeiden tot de grootste obsessies in Kafka’s leven.’ Friedländer schrijft dat alle bronnen aangeven dat de schuldgevoelens van Kafka ‘niet verbonden waren met concrete daden van zijn kant, maar met fantasieën, met denkbeeldige seksuele mogelijkheden.’ (cursivering Friedländer). Uit de citaten die Friedländer kiest uit Kafka’s briefwisseling met Felice Bauer blijkt dat Kafka seksueel verkeer ziet als een ‘bestraffing van het geluk van het samenzijn.’ Een andere vriendin, Milena Jesenská, schreef aan Brod over Kafka’s angst: ‘Die angst heeft niet alleen betrekking op mij; hij heeft betrekking op alles wat schaamteloos leeft, dus bijvoorbeeld op het vlees. Vlees is te onbedekt; hij kan de aanblik ervan niet verdragen…’ Kafka is het openhartigst in zijn brieven aan Milena. Hij schrijft haar dat hij ‘geen verlangen naar vuil’ heeft.
De titel van het tweede deel ‘De beloning voor een duivelsdienst’ komt uit een brief van Kafka aan Brod (5 juli 1922): ‘Schrijven is een zoete prachtige beloning, maar waarvoor? Vannacht was het mij […] duidelijk dat het de beloning voor een duivelsdienst is […].’ Schrijven als kwelling. Overgevoelig als hij is voor geluid, kan hij slechts schrijven in afzondering en stilte. Uit een brief van 1913 (aan Felice Bauer): ‘Dikwijls heb ik al gespeeld met de gedachte dat het de beste leefwijze voor mij zou zijn om met schrijfgerei en een lamp in de binnenste ruimte van een immense, vergrendelde kelder te vertoeven.’
Friedländer vergelijkt dagboekfragmenten met passages uit het verhaal ‘De plattelandsdokter’. Ook wijst hij op overeenkomsten met andere verhalen uit die tijd, zoals La Légende de Saint Julien L’hospitalier (Gustave Flaubert) en Sagen polnischen Juden (Alexander Eliasberg).
Hoe moet dit biografische essay van Friedländer geduid worden? In Proces-verbaal van Franz Kafka, een essay uit 1934, wijst Walter Benjamin op het gevaar van een te snelle interpretatie van Kafka’s brieven en dagboekaantekeningen. Het is ‘gemakkelijker uit de nagelaten verzameling aantekeningen van Kafka speculatieve conclusies te trekken, dan ook maar één van de motieven te doorgronden die in zijn verhalen en romans voorkomen.’
Kafka wilde niet dat zijn Brieven en Dagboeken bewaard zouden blijven. Hoe betrouwbaar zijn dagboeken? Er valt wat voor te zeggen dat sommige aantekeningen in de Dagboeken vingeroefeningen voor het literaire werk zijn. Vogelaar schreef hierover: ‘In het dagboek krijgt de ongewenste lezer inzage in het stadium dat aan het schrift voorafgaat, het ‘magische’ moment van het literaire proces: de overgang van ervaring in een (zelfstandige) betekenissamenhang. Je zou het een dagboek van de creatieve ervaring kunnen noemen die betrekking heeft op de overgang tussen beleefde feiten en kunst.’ (Jacq Firmin Vogelaar, Terugschrijven. De Bezige Bij, Amsterdam 1987).
Saul Friedländer heeft met zijn essay een waardevolle bijdrage geleverd aan een beter begrip van de obsessieve wereld van Kafka. Daarbij relativeert hij zijn interpretaties: ‘de lezer zal […] wellicht sceptisch glimlachen, of zelfs zijn wenkbrauwen fronsen […].’ Kafka is voor hem de ‘schrijver van schuld en schaamte’ omdat Kafka zijn hele leven worstelt met het seksuele. Kafka noemt dit het lijden aan de ‘Qual der Geschlechtsorgane’ (dagboekaantekening Brod).
Met ‘schuld en schaamte’ in de titel kiest Friedländer voor het benadrukken van het seksuele lijden. Opvallend is dat hij gekozen heeft voor ‘schuld’ in plaats van ‘angst’. Uit het essay blijkt vooral Kafka’s ‘angst voor erotiek, ‘angst voor gemeenschap’ en ‘angst voor de vader’. In 1921 schrijft Kafka aan Brod: ‘Je onderstreept ‘angst waarvoor?’, voor zoveel, maar op het aardse vlak vooral angst voor het feit dat ik niet bij machte ben, lichamelijk niet, geestelijk niet, de last van een vreemd mens te dragen; zolang we bijna een zijn, is het niet meer dan een zoekende angst ‘wat? zouden wij werkelijk bijna een zijn?’ en als die angst dan zijn werk gedaan heeft, wordt het een tot in de diepste diepte overtuigde, onweerlegbare, ondraaglijke angst. Nee, vandaag niets meer daarover, het is te veel.’(citaat uit Franz Kafka/Max Brod: Een vriendschap in brieven. Vertaling Willem van Toorn. Privé-domein, nr. 187, Arbeiderspers, 1993).
Hoe het ook zij, dit vlot geschreven essay is een mooie aanleiding Kafka’s werk te gaan (her)lezen.
Franz Kafka, schrijver van schuld en schaamte
Auteur: Saul Friedländer
Vertaald door: Jabik Veenbaas
Verschenen bij: Uitgeverij Bijleveld
Aantal pagina’s: 231
Prijs: € 19,50.
Oorspronkelijke titel: Franz Kafka – the poet of shame and guilt (2013)
Saul Friedländer (1932), emeritus hoogleraar geschiedenis en bijzonder hoogleraar Holocaust Studies aan de Universiteit van Californië. Meermaals bekroond, o.a. met de Friedenspreis des Deutschen Buchhandels (2007) en de Pulitzer Prize (2008) voor zijn studie The Years of Extermination: Nazi Germany and the Jews, 1939-1945.