Levensberichten van Sander Kollaard is geen avondboek voor de al langzaamaan induttende lezer – daarvoor bevatten de zes verhalen te veel verhalen-in-verhalen en filosofische bespiegelingen. Wie wakker is, geeft zichzelf echter een onbetwist cadeau: een diepgravende doch heldere onderzoeking van de aard van dat wat waar en verzonnen is.
Levensberichten is na zijn debuut Onmiddellijke terugkeer van uw geliefde (2012) en de roman Stadium IV (2015) Kollaards tweede verhalenbundel en derde boek. Eerder in zijn oeuvre vermengde Kollaard, die met zijn debuutbundel de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs won, al een feitelijke toon met een fictionele. Wel deed hij dat in een wat andere vorm: in Stadium IV – dat in 2015 werd verkozen tot Boek van de Maand bij De Wereld Draait Door – liet hij de wetenschap aan het woord, in de vorm van uiteenzettingen van het innerlijke vernietigingsproces dat zijn hoofdpersonage Sarie naar het einde van haar ziekte – kanker – droeg. Nu betreffen feiten de fictie: zo verhaalt Kollaard onder meer over de levensloop van Fernando Pessoa, en de invloed van diens werk op de vriendschap tussen twee hardlopers. Hun ongelijkwaardige prestaties verhinderen hun niet tot een even grote bewondering van deze Portugese dichter. De vermenging van hun verzonnen verhaal met Pessoa’s levensfeiten roept echter wel een belangrijke vraag op: waar loopt de scheidslijn tussen feit en fictie? En hebben we die grens wellicht al eerder in Sander Kollaards werk, bijvoorbeeld bij de klinische beschrijving van Saries ziekteproces, al dan niet terecht, getrokken?
Kollaard verleidt ons, met motto’s van de centraal staande schrijver aan het begin van ieder hoofdstuk, met zijn feitelijke titels (‘Over de merkwaardig lichte gang van Fernando Pessoa’, ‘Leven en werken van Ivan Aguélo (1869-1917)’), met zijn introducties (‘Laat ik eerst de feiten geven’), zijn jaartallen, toon, en bovenal natuurlijk met de naam van zijn verhalenbundel: Levensberichten, dat zijn net zo goed klare levensfeiten als subjectieve vormen van communicatie.
Kollaards hoofdpersonages werpen zich op als de biografen van de auteurs die ze volgen, maar blijven tegelijkertijd dichtbij. Zo verblijft de protagonist van ‘De vrijwel volledige vernietiging van ons leven’ op hetzelfde cruiseschip als de door hem beschreven Weemoed Mausoleum, een schrijver die, zo wordt ons verzekerd, met deze naam geboren is. We zijn geneigd Kollaard te geloven: eerder spiegelde hij ons tenslotte een verhaal over een alom bekende schrijver en dichter voor. Mausoleum blijkt, zo lezen we in de verantwoording, gebaseerd op Het onberekenbare Europa van Nico Randeraad. De openingszinnen heeft Kollaard zelfs letterlijk overgenomen. En ook deze fictieve romancier baseerde zijn werk wederom op het schrijven van een andere auteur, de (bestaande!) Belgische statisticus Adolphe Quetelet. Zelfs het gefotografeerde knutselwerkje op het omslag komt in dit verhaal voor. Wie Kollaards bundel nu nog niet metatekstueel durft te noemen, mag inpakken.
Afgeleid door al deze literair-reflexieve versieringen zou de lezer bijna over het hoofd zien dat Kollaards ik-personages zelf genoeg te vertellen hebben: al dan niet op basis van citaten van hun literaire helden filosoferen ze er lustig op los, vaak met de literatuur als object van interesse. Wiens ideeën we lezen, die van het ik-personage of die van de auteur in kwestie, is niet altijd meer duidelijk. Het gegeven dat ‘feit en fictie zich complex verhouden’ blijft hierbij niet onder de oppervlakte liggen, maar wordt meermaals geëxpliciteerd.
Bovengenoemde parade aan al dan niet fictieve auteurs levert ons mooie nieuwe inzichten op. De verschillende redenen die een schrijver kan hebben om het leven zo nauwkeurig vast te leggen, bijvoorbeeld. Deze lopen uiteen van een kanalisering van emoties tot een ‘neurotische behoefte aan verslaglegging’, van een zegbaar maken van het onzegbare tot een intense behoefte via het schrijven te worden gekend.
Hoe meer de ik-figuren hun idolen laten leven, des te minder komen ze zelf aan bod. Ze nemen daarmee de beschouwende, marginale posities in die we van de schrijvers die zij portretteren gewend zijn. Dat directe, indirecte en vrije indirecte rede bij hun uiteenzettingen in elkaar overlopen, is dan ook niet voor niets: soms vallen zij dusdanig samen met de schrijver in kwestie dat ze hem zelfs beginnen te imiteren, ‘zijn stem, hoe hij schreef, hoe hij koffie dronk’.
Ook al laat Kollaard in Levensberichten meer dan ooit een parade aan zelfreflexieve trucs toe, hij vliegt nergens uit de bocht. En dan voegt hij op de valreep, in het voorlaatste verhaal, ook nog eens die tedere liefde en die verbluffende natuurbeschrijvingen toe die we uit Stadium IV kennen. Het ware en het verzonnene, het harde feitelijke en het kwetsbare persoonlijke, alles is in Levensberichten vertegenwoordigd.