Je kunt je afvragen of het waar is, dat ‘Karel van het Reve nog steeds de meest geciteerde en bewonderde essayist van het land is’, zoals zoon David, samensteller van de keuze uit zijn korte stukken in zijn Vooraf daartoe beweert. En Rudy Kousbroek dan? Dit neemt niet weg dat je het werk van Karel van het Reve/Henk Broekhuis (pseudoniem) ook gunt in de handen van de ‘potentiële lezers die zijn reputatie (gevat, dwars, origineel, en hij had meestal nog gelijk ook) alleen van horen zeggen kennen’.
Voor de onderwerpen hoef je het niet altijd te doen. Thema’s die als bekend worden verondersteld, en dat soms niet meer zijn, komen nu gedateerd over. Kees Fens is bijvoorbeeld niet vergeten, integendeel, en de Gijsbrecht van Aemstel van Vondel wordt weer opgevoerd. Maar er zijn uitzonderingen, en die maken het boek lezenswaard. Bijvoorbeeld het stuk over hoe een tekst van de op het moment van schrijven nog onbekende Andrej Sacharov in een Nederlandse krant terecht kwam (in: Het Parool, 21 oktober 1975). Of het mooie portret over schaker Max Euwe. En, voor veel naoorlogse lezers misschien een eye opener: hoe het dagelijks leven in de Tweede Wereldoorlog gewoon doorging en de auteur Sinterklaasinkopen deed in de Bijenkorf.
Waar je dit boek ook om wilt lezen, is de schrijf- en denkstijl van de auteur. Voor zo’n ontroerende zin over Karel, een Kominternagent die bij de Van het Reves over de vloer kwam en in de Tweede Wereldoorlog is onthoofd: ‘Af en toe denk ik aan hem. Wie zal als ik dood ben aan hem denken?’. Of voor de rode lijnen die in de stukken zitten. Van het Reve heeft het over het gelaat van de werkelijkheid te willen zien, het ongeloof in het onwerkelijke van misdaadseries op de televisie, het niet de indruk hebben dat wat de evangelist in Bachs Matthäus Passion vertelt echt is gebeurd, terwijl je bij Händels ‘The trumpet shall sound’ uit de Messiah de indruk krijgt ‘dat het recht en de waarheid zullen zegevieren, en dat je vrienden uit het kamp zullen terugkeren – zelfs al is de een al in 1945 doodgegaan en zit de ander tienduizend kilometer hiervandaan’.
Een rode lijn die je ook tegenkomt in de beschrijving van Willinks realistische en ‘tegelijk een beetje griezelige’ schilderijen die hoger geacht zouden moeten worden dan die van ‘kunstenaars die een doek van twee bij drie meter mooi egaal blauw kunnen schilderen’.
Zo kan elke lezer een ‘eigen’ rode draad terugvinden die hem/haar opvalt en aanspreekt. En zo kan ook elke lezer meningen vinden waar hij/zij het niet mee eens is. Twee voorbeelden. Kunst zou iets zijn ‘wat op de consument is afgestemd’. Dacht het niet. Lang niet altijd in ieder geval. Boerenromans worden volgens Van het Reve ‘door bepaalde dames geschreven’ (id.), terwijl hij het elders vol waardering over de boeken van Stijn Streuvels heeft (p. 91). En je kan toch niet beweren dat daar geen boeren in voor komen …
Toch is het niet allemaal zware kost die wordt opgediend. Vermakelijk is het dooremmeren over het feit dat Neelie Kroes zich in een interview van Ischa Meijer met haar toenmalige echtgenoot, burgemeester Bram Peper van Rotterdam in het gesprek mengde en tot twee maal toe sprak over Tintoretti (i.p.v. Tintoretto). En toch schaamt Van het Reve er zich niet voor een jongen uit het volk te zijn. Hij lijkt er zelfs een beetje mee te koketteren, door de naam van het hotel in Wageningen waar de Duitsers capituleerden te zijn vergeten, en door de namen van de twee vrienden in Shakespeares Hamlet te verbasteren tot Halberstadt en Finkelstein. Of is er een diepere reden, zoals hij in zijn stuk ‘Afscheid’ schrijft: ‘Ik kan die naam natuurlijk opzoeken in een encyclopedie, maar dat wil ik niet’ (p. 199)? Om niet te hoeven erkennen dat zijn geheugen hem in de steek laat. Hij besluit genoemd stuk met een dubbele bodem: ‘Ik zink weg in een poel van vergetelheid’.
Maar dat doen zijn ‘kortere stukken’ niet. Daar heeft zijn zoon voor gezorgd. En Uitgeverij Van Oorschot. Het is nu aan de lezers van latere generaties om zich te laten pakken door die soms gedateerde maar in ieder geval gevatte, dwarse en originele stukken.
1 reactie
Het is natuurlijk Rudy Kousbroek.