Op 27 Juli 2018 is het een jaar geleden dat de Amerikaanse schrijver Sam Shepard overleed. Zijn Spy of the First Person (Bespieder van de Eerste Persoon) verscheen enkele maanden later postuum. Shepard (1943 – 2017) was een dubbeltalent: acteur én schrijver en allebei meer dan verdienstelijk. Voor zijn acteerwerk sleepte hij in 1984 een Oscarnominatie in de wacht en voor zijn toneelstuk Buried child in 1979 de Pulitzerprijs. Zijn leven wijdde hij voornamelijk aan toneel, hij schreef zo’n vijftig toneelstukken en regisseerde daarvan zelf het leeuwendeel. Met het schrijven van proza begon hij veel later in zijn leven. Naast Spy of the First Person verscheen eerder The One Inside– ook van dit boek is de Nederlandse vertaling al aangekondigd.
De novelle Bespieder van de Eerste Persoon is met bovenmenselijke kracht tot stand gekomen. In een naschrift wordt verteld dat Shepard in 2016 de eerste tekenen van ALS kreeg, die verschrikkelijke spierziekte waarbij de spieren één voor één worden aangetast. Typen kon Shepard niet meer. Met de hand schreef hij de eerste hoofdstukken en toen dat niet meer ging, nam hij delen van het boek met een recorder op en schreven zijn familieleden zijn teksten uit. Toen ook dat niet meer ging, dicteerde hij de laatste pagina’s. Vlak voor hij overleed heeft hij samen met Patti Smith (waar hij mee bevriend was) de laatste redactie van zijn manuscript uitgevoerd. Met deze ontstaansgeschiedenis in het achterhoofd is het niet eenvoudig het boek niet welwillend te bespreken.
Shepard maakt het zijn lezers zeker niet gemakkelijk. Omdat hij telkens van vertellersperspectief wisselt, weet je nooit precies wie er aan het woord is. Er zit een man op de veranda. Van een afstand lijkt het alsof hij in een schommelstoel zit, maar later blijkt het een rolstoel te zijn. Hij geniet van de vogels, leest in Jane’s Fighting Ships 1942 (een naslagwerk over oorlogsschepen) en hij voelt zich bekeken:
Maar ik heb het gevoel – ik kan niet om het gevoel heen – dat er iemand naar me kijkt. Iemand wil iets te weten komen. (…) Ik voel dat hij steeds dichterbij komt. Ik hoor iemand ademen. Ik ruik dat het een man is aan de geur van zijn adem.
Ook de voyeur komt aan het woord en daarnaast zijn er hoofdstukken waarin een ‘je’ wordt aangesproken (Het lijkt pas gisteren dat we bocce speelden. Jij en ik), zonder dat duidelijk wordt wie nu precies die ‘je’ is. De zoon van de man in de rolstoel? Diens bespieder? Zijn eigen jongere ik? God misschien? Die vraag naar wie spreekt, leidt in eerste instantie af van de verhalen die verteld worden. Overpeinzingen over de veranderingen in de Verenigde Staten in de afgelopen eeuw, over het migrantenbestaan van Italianen en Mexicanen, over tijd (het verleden komt nooit in zijn geheel. Het komt altijd in stukjes), over historische figuren en over de grootouders Jay en Aubra. Een stroom aan gedachten.
De verhalen zijn echter wel zeer bewust gekozen, zo lijkt het. Tijdens een paardenrace wordt het paard dat lijkt te winnen door een sluipschutter doodgeschoten. Pancho Villa, een revolutionair in ruste, wordt na een uitstapje aan de stad Durango in een hinderlaag vermoord. Als je je bespied voelt zijn dit de mogelijke consequenties waaraan je denkt: je weet niet wat de ander wil, hij kan je je geheim willen ontfutselen of hij kan het, uiteindelijk, op je leven hebben gemunt. Net als een ziekte als ALS die ook als een sluipmoordenaar in je leven komt. Want dat is natuurlijk ook een lijn in het boek: de ziektegeschiedenis. Eerst is er het bloedonderzoek, de ruggenmergpunctie, de arts die zegt dat er iets mis is. Vervolgens werken zijn handen en armen niet meer en moet hij capriolen met zijn benen, knieën en dijen uithalen om toch zijn crackers en kaas te kunnen eten. Telkens bij het wakker worden is er die vraag: wat is mij nu weer ontnomen? Zoals in de volgende passage:
Beide wenkbrauwen! Beide wenkbrauwen. Beide. Nee, alleen de linker. De linker. Ja! Daar blijft het bij. Gelukkig, daar blijft het bij. Godzijdank, daar blijft het bij. Dank. Dank daarvoor. Er zijn weer dingen veranderd. Er zijn dingen veranderd. Hij moet nu alles aan andere mensen vragen. Hij kan nu niets meer zonder andere mensen. Er zijn zeker dingen veranderd.
Dit is het tempo van vertellen: staccato zinnen en veel herhaling. Zo praat iemand die weinig energie heeft voor zijn verhaal. Shepard als de man op de veranda die geen kant op kan en gedachten laat komen en gaan. Zoals over de ontsnapping uit de zwaarbeveiligde gevangenis Alcatraz. Je zou als je met alles – wassen, aankleden, naar het toilet gaan – door anderen geholpen moet worden ook het liefst aan je eigen lijf willen ontsnappen.
Kijken en bekeken worden blijkt een rode draad in het leven en het werk van Shepard. In zijn autobiografie Motel Chronicles (1982) schrijft hij dat hij soms, van een afstandje, zijn familie om en in het huis observeerde zonder dat zij wisten dat hij dit deed. Een documentaire over zijn werk kreeg als titel ‘Stalking himself’ mee. Niet helemaal vreemd dat dit motief in zijn afscheidsnovelle weer een prominente plek heeft gekregen. Wellicht had Shepard die afstand opnieuw nodig, deze rol van observeerder, bij het schrijven van Bespieder van de Eerste Persoon. Om geen larmoyant verhaal te vertellen, om zelfbeklag – hoe terecht dat ook zou zijn – te voorkomen. Aan de lezer de opdracht dit kleine boekje hardop en langzaam te lezen om de intensiteit van elk gekozen woord te ervaren van een man die geen kant meer op kon. Alles zit in mijn hoofd, zegt de verteller tegen zijn dochter. Een klein stukje heeft hij op de valreep nog prijs kunnen geven.