Het leven als docent is veelvuldig op schrift gesteld en verfilmd. Om op te vallen binnen het genre moeten onderwijsverhalen dus origineel zijn. Theo Thijssen bezingt op lichtvoetige wijze een welwillende groep en schuwt daarbij het zoetsappig sentiment niet: De gelukkige klas. Ferdinand Bordewijk doet droog en kaal verslag van een fascistoïde regime, uitgeoefend door een bullebak van een rector en zijn knokploeg uit de bovenbouw: Bint. Meester Bart compileerde in het soundbite-achtige ik hoef niet op te letten ik weet alles al grappige opmerkingen van zijn pubers uit de Bijlmer. Een leuk project, maar vergeleken met Said El Haji’s nieuwe boek ietwat karikaturaal.
In Gemeente zegt ik Nederlands leren volgen we schrijver en NT2-docent Said El Haji, die nieuwkomers doceert in door de gemeente gesubsidieerde taallessen. Het is een eerlijk, kwetsbaar boek dat fijntjes balanceert op de grens tussen teleurstelling en verwachting. Daarnaast werpt het een nieuw licht op respect, dat een cliché dreigt te worden. Incidentele uitglijders doen nauwelijks afbreuk aan de charme van zijn docentschap: hij begint voortvarend, faalt, baalt en behaalt succesjes. Een ontwikkeling waar je ‘u’ tegen zegt.
Bedompte lokalen
Leraar zijn is niet zoals in Dead Poets Society. Tranentrekkende taferelen waar leerlingen ineens op een tafel gaan staan en ‘Captain, oh my captain’ salueren, bedwelmd door het ‘Carpe diem!’ van een bevlogen literatuurdocent, zijn zelfs een utopie te rooskleurig. Dit begrijpt Said El Haji: ‘Lesgeven is opvoeden, je probeert van alles en je ziet wel wat ervan komt.’ De cursisten móéten Saids lessen bijwonen, want anders worden ze op hun uitkering gekort; een hardvochtige erfenis van Klaas Dijkhoff en consorten. Bovendien geeft hij geen les op een Angelsaksische jongensschool voor gegoede kringen. Een rijke verzameling immigranten uit allerlei windstreken leert Nederlands in bedompte lokalen met een systeemplafond.
Hoewel de schrijver zijn kwaliteiten als docent schromelijk onderschat, ‘Ik ben een onbekwame NT2-docent’, laat hij verrassend veel pedagogisch en didactisch inzicht zien. Met het engelengeduld van een ervaren rot ondersteunt hij Malika, een analfabete die de letter ‘k’ als ‘w’ opschrijft. Wat te denken van Casimir uit Slowakije, aan wie de auteur maar niet uitgelegd krijgt dat een veertigjarige geen opa kan hebben van drieënveertig jaar. De oprechte verbazing die op zo’n ogenblik Said in bezit neemt, zal menig docent herkennen. De doelen die hij zichzelf en zijn cursisten stelt, zijn realistisch. En als ze in uitzonderlijke gevallen onhaalbaar blijken, stelt hij die bij, waardoor hij teleurstelling en verbittering – vaak spelbedervers voor beginnende docenten – afwendt.
Hollandse humor en botheid
Droogkomische passages, gecombineerd met een ongepolijste, enigszins verbeten schrijfstijl, plaatsen El Haji in een traditie van Hollandse humor. Het fragment met de hierboven genoemde Casimir sluit hij af met een opmerking die bij De luizenmoeder niet zou misstaan: ‘Misschien is hij zwakbegaafd. Maar wat doet het ertoe? Zwakbegaafden moeten ook Nederlands leren.’ Zelfs Jiskefet komt bovendrijven, ten eerste wanneer een man die weinig praat, voor de luttele woorden die hij wél spreekt, enorm veel volume produceert: ‘Het stomme geval wil dat ik, zonder dat ik dat van mezelf door heb, heel hard terugpraat. (…) , dat ik het pas merk als het al te laat is en ik mijn stem zo goed als kwijt ben.’ Ten tweede doet de auteur het cultlied van de Lullo’s, Er zit een haar in mijn glas, dunnetjes over. Over een drukke, explosieve leerling uit Iran merkt hij op: ‘Er zit een vulkaan in mijn klas.’
Niet iedere grap of beschimping is even geslaagd. Said trekt fel van leer tegen de Turkse Nermin, die weliswaar lijdt aan een depressie, maar er daarom nog niet als een zombie – het staat er echt – bij hoeft te lopen. Hier en daar lijkt de schrijver zijn lezers te onderschatten, bijvoorbeeld wanneer hij de weldaad van het lesgeven verwoordt: ‘Week word ik ervan. En ik hoef de cursist niet eens aan te raken of in de ogen te kijken om door zo’n weldadig gevoel overmand te worden. En ik haast me erbij te zeggen dat het geen seksuele of erotische sensatie is.’ Nogal wiedes, hoop ik? Totdat hij zich even later laat ontvallen: ‘…de cursist moet lekker ruiken. Als een cursist niet lekker ruikt, werkt dat averechts. Zo iemand mijd ik tegen wil en dank.’ Bij de komst van één nieuweling blijkt dat zijn ontzenuwing van zo-even inderdaad betekenisloos is: ‘Nu ben ik weer in de ban van een cursist uit Burundi. Een aantrekkelijke vrouw.’ Het zal menigeen vrijpostig in de oren klinken. Professioneel is het hoe dan ook niet.
Respect: behagen of uitdagen?
Om zijn leerlingen optimaal te laten renderen houdt Said rekening met hun gevoelens – ook met die van de Iraanse wervelwind Nassim. Helaas is zijn taalniveau erbarmelijk. Hier legt hij zich niet bij neer. Elke kritiek beantwoordt hij met een woede-uitbarsting: ‘Bij zo’n overweldigende, instinctieve kracht kun je niet anders dan buigen en ja en amen roepen. (…) Toevallig een werkwoord correct vervoegd? Een verdwaald leesteken per ongeluk op de juiste plaats gezet? Ik aai hem over zijn rug,(…), ik noem hem kampioen. De vulkaan moet bezworen worden.’ Met name de mannelijke cursisten zijn faalangstig. Ze willen gezichtsverlies voorkomen. Hun trots maakt hen gevoelig voor schaamte, wat het leerproces dwarsboomt. Over de Somalische Hamdi schrijft El Haji: ‘Wat als nou blijkt dat hij, de enige man in de klas, (…) de enige is die het persoonlijk voornaamwoord niet snapt?’
Nu eens gaat El Haji er met gestrekt been in en confronteert hij de heren met hun passiviteit, dan weer ontziet hij hen. Het begrip ‘respect’, dat tegenwoordig weinig inhoud heeft, is van belang in Gemeente zegt ik Nederlands leren. Is respect hebben leven en laten leven, elkaar ontzien? Of is het juist tegen elkaar in durven gaan? Welke vorm van respect stuwt ons voort, welke vorm brengt ons juist tot stilstand? Het is een uiterst relevante kwestie in een tijd waarin bepaalde lieden zich bij het minste tegengas persoonlijk aangevallen voelen. Said El Haji toont aan dat dat niet nodig is: ‘Niet alleen mijn (…) cursisten moeten leren hun eigen kwetsbaarheid te verdragen, zelf moet ik ook aan de slag.’
Onderwijzen is verbinden
Omdat El Haji elke anderstalige cursist een stem geeft, blijft zijn werk voortdurend boeien. Hartverwarmende gesprekken en onderonsjes vergroten de menselijkheid die de schrijver tot lesgeven inspireert: ‘Interactie is het toverwoord. (…) wie de verspreiding van het Nederlands een koud hart toedraagt, moet lekker blijven hameren op die schitterende grammatica. Dat is net zoiets als gemakkelijk de weg weten in het programmeren en hacken van computers, maar niet eens open durven doen als de bel gaat.’ Gelukkig weerstaat El Haji de verleiding om zijn boek suikerzoet te maken. Lesgeven behoeft namelijk geen romantisering: het is gewoon een verrukkelijk beroep.