De blinde uil van Sadegh Hedayat uit 1937 is in 1987 voor het eerst in het Nederlands vertaald door Gert J.J. de Vries. Hij heeft zijn eigen vertaling nu herzien en uitgever Jurgen Maas heeft het boek opnieuw uitgebracht, voorzien van een nawoord van de vertaler. De Perzische schrijver Hedayat (Teheran 1903) heeft nooit zijn draai in de wereld kunnen vinden. Hij pleegde in 1951 zelfmoord in Parijs. In maatschappelijk opzicht heeft hij evenmin een succesvol bestaan gekend; hij werd geplaagd door schulden en was verslaafd aan opium en alcohol. De vertaler schrijft in zijn nawoord dat de opvattingen van Hedayat over het menselijk bestaan pikzwart zijn.
Het boek is in de ik-vorm geschreven. De verteller worstelt met zijn leven: ‘De mens is eenzaam en hulpeloos. Hij leeft in een vijandige wereld waarin hij niet thuishoort. Dat weet hij zelf ook: dat kun je aan zijn gezicht zien.’
De openingszin van het boek tekent direct de sfeer waarin het verhaal zich zal afspelen: ‘Er bestaan bepaalde pijnen die als een traag, onzichtbaar woekerend kankergezwel de geest aanvreten. Voor die menselijk pijn is nog geen medicijn gevonden; alleen de kunstmatige beneveling van alcohol, opium of soortgelijke roesmiddelen zou de pijn kunnen verlichten.’
Het verhaal
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste en kortste deel speelt zich af in een treurige kamer in een huis in Teheran. Het huis is een bouwval en staat aan de rand van de stad, vlak naast een stortplaats voor afval. De verteller woont daar en verdient zijn geld met het beschilderen van pennenkokers. Hij is geobsedeerd door een visioen van een beeldschone jonge vrouw. Sinds hij deze vrouw (in zijn droom?) gezien heeft, is zijn leven niet meer hetzelfde en verliest hij steeds meer contact met de werkelijkheid; het zijn vooral haar ogen die hem betoveren. Op een avond komt zij als een slaapwandelaar zijn kamer binnen en gaat op zijn bed liggen. ‘Nee, dit was geen zinsbegoocheling. (…) Ik had mezelf altijd voorgesteld dat onze eerste ontmoeting precies op deze wijze zou verlopen. Ik vergeleek mijn toestand met een zware, diepe slaap, want voor een dergelijk droombeeld moet men heel diep slapen.’
Terwijl zij in slaap verzonken op zijn bed ligt, zoekt hij iets te drinken voor haar en stuit daarbij op een oude fles wijn. Hij giet een vol glas wijn langs haar opeengeklemde tanden in haar mond. ‘Voor het eerst van mijn leven kwam ik plotseling tot rust. Die ogen waren gesloten en ik voelde de demon wijken die mij zo lang gekweld had.’
Dan constateert hij dat ze dood is en gaat naakt naast haar liggen. ‘Zowel haar lichaam als haar geest had ze aan mij gegeven!’ Terwijl zij ijskoud en dood op zijn bed ligt tekent hij haar; hij verlangt ernaar ‘die ogen, die nu voor immer gesloten waren, op papier te zetten en zo voor mezelf te bewaren.’ Maar het lukt hem niet de uitdrukking in haar ogen te vatten en dan tegen de ochtend doet zij een ogenblik haar ogen open waarna hij eindelijk haar ogen kan tekenen. ‘Ze was onmiskenbaar dood. Maar waarom, hoe hadden die ogen zich geopend? Ik weet het niet.’
Daarna snijdt hij haar lichaam in stukken, stopt het in een koffer en begraaft haar met behulp van een schimmig figuur. Thuis geeft hij zich rekenschap van het miserabele verloop van zijn leven en rookt zijn hele voorraad opium op.
Er gebeurt nog veel meer die nacht. Een reeks visioenachtige gebeurtenissen; de summiere weergave hierboven doet nauwelijks recht aan de manier waarop het verhaal in het boek wordt verteld.
Het tweede deel wordt realistischer verteld, – alle opium is immers op -; het gaat over de jeugd en het slechte huwelijk van de ik-figuur. Hij heeft zijn ouders nooit gekend, wordt opgevoed door zijn tante tevens voedster, wier dochter hij trouwt. Saillant detail is dat zij tegelijk gevoed worden. Hij noemt zijn vrouw consequent ‘een slet’: zij weigert hem in bed maar heeft vele minnaars. Zijn jaloezie neemt grote vormen aan, hij wordt steeds woedender en uiteindelijk vermoordt hij haar.
Vertelt het eerste deel de geschiedenis van de moord op de vrouw vanuit de opiumroes, in het tweede deel lijkt die moord zich af te spelen in het werkelijke leven van de ik-figuur.
Thema
De angst voor het leven maar ook voor de dood is het kernthema van dit boek. In de vertelling klinkt de negatieve levensfilosofie van de schrijver door. De dood is overal in dit ‘angstaanjagende, miserabele, verachtelijke, roofzuchtige en vergald bestaan. (…) Ik worstelde met de angstaanjagende realiteit van de dood en tijdens de hartverscheurende stemmingen waaraan ik dan onderhevig was, vormden de mij ingeprente dogma’s van boetedoening, hemelse beloning en wederopstanding een onsmakelijk bedrog (…) Ja, de angst voor de dood hield mij onwrikbaar in zijn greep.’
Titel
De titel is intrigerend; over de symbolische betekenis van de uil is veel geschreven. In vroeger tijden stond de uil voor ongeluk en verderf, voor de dood, voor de duisternis, voor de kwelling van de menselijke ziel. In die betekenis past een uil goed als symbool voor dit verhaal. Athena, de Griekse godin van onder meer de wijsheid droeg altijd een uil op haar schouder. Een uil ziet wat anderen niet zien. Zo kon Athena, ingefluisterd door de uil, ongeziene waarheden spreken. De blinde uil uit de titel lijkt niet van een dergelijk nut voor de verteller.
In Perzië geldt de uil als symbool van ongeluk: een voorbode voor onheil en verval. Maar als de uil blind is, wat wil dat dan zeggen? Ziet hij het onheil niet op zich afkomen? Of ziet hij het wel, maar is het onontkoombaar? Of durft de verteller zichzelf niet onder ogen te komen? Het blijft gissen.
Waardering
Het boek is doordesemd van een nogal sombere levensfilosofie wat het lezen ervan niet altijd makkelijk maakt. Maar het is wel een fascinerend verhaal en heel mooi geschreven met opvallende details. Zo heeft de vrouw uit het visioen in het eerste deel en de vrouw met wie de verteller getrouwd is, in het tweede deel, ‘een mond met een scherpe, bittere smaak, bitter als het uiteinde van een augurk.’ Waarmee gesuggereerd wordt dat het om dezelfde vrouw gaat. Een ander opmerkelijk detail is dat de hoofdpersoon zijn herinneringen qua plaatsing in de tijd steeds corrigeert. Wanneer hij denkt dat iets twee maanden geleden was, corrigeert hij dat: nee, twee maanden en vier dagen. Dat komt meermaals voor; zou hij daarmee willen zeggen dat het voor hem nog steeds als de dag van gisteren is?
Veel gebeurtenissen en metaforen in het verhaal zijn niet makkelijk te begrijpen. Maar de prachtige taal vergoedt heel veel: ‘Als een gouden mes sneed de zon de schaduw van de muren weg.’