Het verhaal van Chirbet Chiz’a van S. Yizhar speelt zich af tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog van 1948. Vlak na deze oorlog is het ook gepubliceerd. Een groep Israëlische soldaten moet een Palestijns dorp ontruimen en de bewoners wegvoeren. De enorme spanningen binnen de groep en de onverbloemde weergave van de gedachten en daden van de soldaten maken het lezen van deze novelle tot een fantastische ervaring.
Het boek leest alsof S. Yizhar er zelf bij is geweest, alsof hij de soldaat is die het verhaal vertelt. Een verhaal dat deze soldaat eigenlijk niet van plan was om te vertellen, maar eerder wilde vergeten, of te ‘verdrinken in de drukte der dagen’. Het lukt hem echter niet datgene dat hij heeft meegemaakt te bagatelliseren, hij moet er iets mee. In prachtige zinnen van soms een halve pagina lang blikt hij terug op de dag die hij niet kan vergeten.
De groep soldaten waarvan hij onderdeel is komt ‘op een prachtige, heldere wintermorgen’ aan op de heuvelrug boven het dorp Chirbet Chiz’a. De lezer heeft dan al kennisgemaakt met een aantal van de soldaten. Schoon gewassen en gevoed zijn ze ’s ochtends op pad gegaan, lopend door het landschap en de natuur die prachtig wordt beschreven. Tijdens het wachten op het bevel om in actie te komen maken we ook kennis met de haat van de soldaten jegens de Arabieren. ‘Het zijn geen mensen.’ Dit blijkt ook op het moment dat de groep in actie komt. Tijdens de beschieting van het dorp wordt op vluchtelingen geschoten alsof het een wedstrijd is. De verteller die zich ook laat meeslepen door zijn ‘jachtinstinct’ merkt dat hij opgelucht is als er alleen misgeschoten wordt. Tegelijkertijd ervaart hij dat echter ook als verraad.
Uiteindelijk trekken de soldaten het dorp in om de achtergebleven bewoners te verzamelen. ‘De stilte van een troosteloze verlatenheid. Je hart kromp ineen…hief dat grote, sombere dorp een lied van ontzielde voorwerpen aan; een lied van menselijke daden,…’ De frustratie van de soldaten en die van de verteller worden de lezer langzaam duidelijk. Ze willen niet dorpen ontruimen, ze willen vechten of naar huis, naar hun geliefden. Het opjagen en verzamelen van weerloze burgers en hun sjofele spulletjes is geen eervolle taak. Sterker nog: ‘Al mijn snaren waren aangeroerd. De aanklacht van ons volk tegen de wereld: ballingschap! Ik had het kennelijk met de moedermelk ingezogen. En wat richtten we hier vandaag eigenlijk aan? Wij, Joden, legden hun die ballingschap op.’
S. Yizhar weet de enorme gespannenheid, frustratie en haat van de soldaten fantastisch te beschrijven. Het hele boek is vervuld van een onheilszwangere sfeer en talloze verwijzingen naar de bijbel, afgewisseld met prachtige natuurbeschrijvingen. Het gedrag van de Palestijnse boeren, die zich niet lijken te beseffen hoe labiel de soldaten zijn en hoe dicht zij daardoor soms bij de dood zijn is fascinerend beschreven. De vertaling van Ruben Verhasselt is zeer goed op een enkele kromme zin na (‘Uit de nood werden we gered door de…’) die misschien ontstaan doordat hij zich zo laat meeslepen door de bijna poëtische taal van Yizhar. Lees ook het stuk van Michaël Zeeman achter in het boek over Yizhar. Het boek is in de woorden van Ian McEwan en Michaël Zeeman inderdaad ‘Pijnlijk belangrijk’, maar ook zo mooi dat het bijna pijn doet. Een prachtig kleinood.
Het verhaal van Chirbet Chiz’a
Auteur: S. Yizhar
Vertaald door: Ruben Verhasselt
Verschenen bij: Uitgeverij Athenaeum
Aantal pagina’s: 96
Prijs: € 14,95