Roos van Rijswijk (1985) heeft met haar debuut een verrassende roman geschreven die bij herlezing steeds beter bevalt. Onheilig gaat over getroebleerde familiebanden. In dit geval over een ongeneeslijk zieke moeder en haar zoon. Sentiment kan al gauw de overhand nemen in zo’n geval; maar niet bij Van Rijswijk. In negen hoofdstukken nemen we afwisselend kennis van het leven van de moeder, Angelique en de zoon, Miguel. Beide levens vormen twee verschillende verhaallijnen die elkaar af en toe raken maar nergens samen komen.
‘Vallende ziekte, vallende ziekte,’ … zingt het in het hoofd van Angelique als zij op haar zevenenvijftigste te horen krijgt dat ze kanker heeft in een ver gevorderd stadium. Niet meer te redden. Alles doet zeer. Ze komt uit een welvarende familie maar heeft nooit enige richting aan haar leven kunnen geven. Ze brengt haar tijd door met roken, eindeloos roken, veel drinken en stapels boeken lezen en porno kijken. Op haar drieëntwintigste bevalt ze na een onenightstand met een Mexicaan van haar zoon Miguel. Hij werd geboren op het toilet van de Bijenkorf. ‘Zo banaal dat je het niet verzinnen kunt, ik zocht een angoratrui en kreeg ineens ontzettende kramp. Toen kwam Miquel.’ Haar zoon leverde haar twee keer een ‘rotstreek’: de eerste was door geboren te worden en de tweede keer door naar Duitsland te verhuizen.
Schaamte
Voor een vrouw die in haar leven verschillende pogingen tot zelfmoord heeft ondernomen, is haar reactie op haar ongeneeslijke ziekte verrassend. Door haar therapeut Jacoba gestimuleerd, begint ze een dagboek bij te houden waarin ze zich richt tot deze therapeut, want verder heeft ze niemand. O ja, haar zus, maar die vertegenwoordigt teveel het sentimentele waaraan ze zich dan weer ergert. En Leendert is er ook nog, die voorziet haar van de hoognodige verdovende middelen en bezorgt haar zelfs een pistool voor als ze er vroegtijdig een eind aan wil maken. Maar juist door die onheilstijding schijnt ze de impuls te voelen er iets van te maken. Op aanraden van haar therapeut, schrijft ze haar zoon een brief. (…) ze schrijft dat ze bezig is in een heel goed boek en dat ze hoopt het einde nog te halen. Geen titel.’ Wat een toevoeging is (Geen titel) die te denken geeft.
Miguel schaamde zich al vroeg voor het disfunctioneren van zijn moeder. Als ze hem vroeger naar school bracht wilde hij een straat eerder worden afgezet zodat zij zich niet op school zou vertonen met haar dranklucht en opvallende verschijning. Op zeventienjarige leeftijd verliet hij het huis. Het beeld dat hij van zijn vader heeft, die hij nooit gezien heeft, is een man die altijd, ‘ (…) in een zandvlakte stond, in de zon, in de buurt van een cactus, zijn gezicht in de schaduw die zijn sombrero wierp.’ Geen dag gaat voorbij zonder een gedachte aan hem. Als hij zich verbeeldt dat zijn vader hem kan zien lopen of op zijn brommer ziet rijden, recht hij ongemerkt zijn rug. Hier blijf je als lezer even bij stilstaan: Wat het doet met een mens die zich gezien voelt.
Hij woont sinds twee jaar in het dorpje Nieheim in Duitsland, samen met Jorge, een Spaanse jongen die op een dag in het dorp verscheen. In het dorp gaan ze door voor broers, allebei donker en een ‘Mayakop’.
Mooie zinnen
Als de ziekte zo ver gevorderd is dat alles haar vermoeit, vertrouwt ze haar dagboek toe dat ze altijd al levensmoe is geweest. ‘Een versleten ziel, die gaat al eeuwen mee, is één keer te vaak teruggekomen uit ijdelheid en teruggefloten.’
Waarmee we gelijk een van de vele mooie zinnen van Van Rijswijk te pakken hebben. Zinnen die het verhaal diepgang geven en de personages een dimensie van stille wateren en diepe gronden. En net als je een beetje consideratie met Angelique voelt, dringt het door wat voor type ze eigenlijk is: (…) hoe vaak ik geen kunstenares geweest ben, of een Française, een tijdlang was ik schrijver en zelfs Leendert heeft dat geloofd.’ Ook weet ze opeens niet meer zeker of de vader van Miguel ‘wel echt een Mexicaan was!’
Misschien is dat wat Roos van Rijswijk (als ze al iets wil meegeven) wil laten weten met Onheilig. Dat er een doel in het leven moet zijn, tegen dingen geschopt moet worden, zodat er iets beweegt en we contact maken met de wereld. Je wordt filosofisch van de mooi geformuleerde gedachten en stellingen in dit boek.
Vrijpostige personages
Literatuur komt er via verschillende wegen in voor. Miguel herinnert zich dat zijn moeder ’s nacht in de woonkamer zit te lezen en onbedaarlijk moet lachen. In een boek van Anaïs Nin is een foto achtergebleven van een negenjarig jongetje met een beugel en een T-shirt waarop het 7-up mannetje Fido Dido staat. Het kind keek schaapachtig en met blozende wangetjes in de lens. ‘In Nin!’ lachte zijn moeder slap. Dit is de mooiste aller tijden! Dit kereltje, in Anaïs Nin! Nin stond bekend om haar erotische verhalen.
De Spaanse Jorge is de simpele ziel zoals we die kennen uit Van muizen & mensen van Steinbeck. Ook hij kan zijn ogen niet van mooie meisjes afhouden en Miguel vreest soms dat hij het katje, dat is komen aanlopen, doodknuffelt. Als hij alleen is, zingt Jorge liedjes van de Duitse band Unheilig en kan hij in ontzettende lachbuien uitbarsten.
Dat is het fijne aan de stijl van dit boek, de personages veroorloven zich zo nu en dan bepaalde vrijheden waarbij het lijkt of ze uit de hand van de schrijver zijn geglipt.
Van Rijswijk is een schrijver die werk maakt van literatuur. Met de gedragingen van haar personages geeft ze een wonderlijke psychologie van de menselijke natuur weer waar nog dagen over doorgedacht kan worden. Denk aan een vader die ‘een woestijnlied neuriënd door een scheur in het plafond verdween.‘ Of dat er op en dag een ekster in de woonkamer van Angelique zit en ze de hulp inroept van een buurjongen die net verlaten is door zijn vriend. Wanneer ze ernaar vraagt, stamelt hij: ‘Het is, eh, uit, geloof ik.‘ En begint te huilen. Dan troost ze: ‘Alles komt goed. En anders kun je altijd een ekster nemen.’ Een waarlijk prachtig boek.