Toen Rodaan Al Khalidi uit zijn geboorteland Irak vluchtte en uiteindelijk in Nederland terecht kwam, leerde hij zichzelf de Nederlandse taal en begon te schrijven: in 2002 verscheen zijn eerste werk, een bundeling van zijn columns. Onder de naam Rodaan Al Galidi heeft hij inmiddels negen romans geschreven en acht gedichtenbundels, waarvoor hij diverse literaire prijzen mocht ontvangen.
Neem de titel serieus is zijn negende bundel, opgedragen aan Begoña, die een al dan niet fictieve geliefde blijkt te zijn geweest. We maken kennis met deze geliefde uit vroeger tijden in de eerste helft van de gedichten. Een gemakkelijke relatie lijkt het niet te zijn geweest, ook al wordt er nog liefdevol aan teruggedacht:
‘Weet je nog, Begoña? Die verre zomer,
toen jij en ik op het dak
de sterren telden
die zwoele nacht in april.’
De problemen waaraan de relatie met Begoña ten onder ging en waaronder de ik-persoon nog steeds gebukt gaat, worden doorgetrokken tot op mondiaal niveau. Ruzies worden oorlogen, onbehagen gaat over in ziektes, alles wat elke dag in het nieuws komt, vindt zijn weerslag in de gedichten die volgen op de bitterzoete berichten aan Begoña. Meedogenloos trekt Al Galidi de pessimistische lijn door die zo bedachtzaam werd ingezet, al ontbreekt het daarbij niet aan humor. Soms wordt het ironisch en zelfs cynisch. Zoals in het eerste van twee gedichten die elkaars pendant vormen: Liefhebbers en Een voor een. Daarin wordt de kruisiging van Jezus aangekondigd, ‘jouw unieke kans om deze tragedie live te volgen’, hoewel de opstanding niet kan doorgaan wegens gebrek aan belangstelling. In het tweede gedicht wordt het publiek dat komt kijken aan het kruis getimmerd.
Geleidelijk aan wordt de toon van de gedichten grimmiger en de onderwerpen akelig actueel: terrorisme, Amerikaans presidentschap, verkeersslachtoffers. Het taalgebruik van Al Galidi is eenvoudig, maar zo beeldend dat hij ogenblikkelijk zonder veel uit te hoeven leggen een herkenbaar tafereel oproept:
‘Een ambulance roept een andere.
Ik daalde de berg af en zag zijn tenen naar boven.
Een vrouw riep Pedro! Pedro!’
Zoals de bundel is samengesteld, zo zijn ook de gedichten opgebouwd. In het begin zorgen frisse versregels voor een argeloze opgewektheid, om dan met een klap een einde te maken aan het geluksgevoel. Want de wereld mag dan wel mooi lijken, Al Galidi weet beter. De wereld is ziek en wordt bevolkt door zieke mensen.
Op twee derde van de bundel belandt de dichter bij een onderwerp dat van belang lijkt te zijn: psychische ziektes. Ze kwamen al eerder ter sprake in een enkel gedicht, maar nu worden ze gepersonifieerd alsof het levende entiteiten zijn, metgezellen van de dichter in het dagelijkse leven:
‘In de oorlog
gebruikt de mens zijn psychische ziektes.
In vrede
gebruiken zijn psychische ziektes hem.’
Niet alleen de dichter is psychisch ziek, maar iedereen: de hele wereld, zelfs vogels kunnen psychisch ziek zijn. In verschillende versvormen brengt Al Galidi dit aan het licht. Via aforismen, een parlando gedicht en een gedicht in de vorm van een dialoog laat hij de lezer zien dat de hele wereld voor hem een geestelijke nachtmerrie is geworden. De psychische ziektes worden gehanteerd als een metafoor voor alles wat er mis is in het leven.
Helaas verliest dit gedeelte aan kracht als acht, negen opeenvolgende gedichten een of twee keer de zinsnede ‘psychisch ziek’ bevatten en als het nergens anders over gaat: het wekt ergernis als die woorden alwéér als kleine insecten over de bladzijden kruipen en uit het gedicht naar voren springen. Alsof de dichter bang is dat de strekking de lezer zou ontgaan, zo nadrukkelijk worden deze woorden opgevoerd, maar juist daardoor verliezen ze hun zeggingskracht.
Een synoniem of omschrijving voor ‘psychisch ziek’ zou al veel goedmaken; in ieder geval meer variatie. Nu voelt het als een opluchting wanneer er een gedicht volgt dat over iets geheel anders gaat.
In de laatste gedichten overheerst de onmacht om iets aan de wereld te veranderen. De dichter wil zich niet neerleggen bij deze onmacht, maar ziet zichzelf niet in staat om er daadwerkelijk iets aan te doen. Het laatste gedicht heet dan ook Het spijt me en is een verontschuldiging aan zijn geliefde Begoña. Niemand en niets kan gered worden, zelfs Begoña niet:
‘Het spijt me dat ik, zelfs
met al de liefde die ik voor je voel, je niet
kan laten bestaan.’
Van liefde tot ruzie en geweld, van kwaad tot erger voeren de gedichten naar een climax van eenzaamheid en hulpeloosheid, waarin de dichter zijn ‘mislukking’ moet erkennen.
Vrolijk word je niet van deze bundel, maar de originele beeldspraak en de verrassende, directe wijze waarop de dichter iets visueel weet op te roepen, maken veel goed.