Wanneer een boek tot de favorieten behoorde van Franz Kafka, dan zijn verdere aanbevelingen zo goed als overbodig. Inderdaad lopen er diverse lijntjes van De bediende naar het werk van Kafka. De Zwitserse schrijver Robert Walser laat in deze roman uit 1908 de binnenwereld van de hoofdpersoon, Joseph, voortdurend conflicteren met de buitenwereld.
Vroeg in het modernisme
Joseph komt als nieuwe werknemer onder dak bij ingenieur/uitvinder Tobler, een man van grote ideeën. Een zogenaamde ‘reclameklok’ moet de melkkoe worden van zijn zelfstandige onderneming, gevestigd in een statige villa op een heuvel. Ook het gezin Tobler woont daar.
De manier waarop Walser het verhaal begint, is vanuit een klassieke romanopvatting gezien nogal merkwaardig. In de derde zin verwondert de hoofdpersoon zich erover dat hij een paraplu bij zich heeft, een gebruiksvoorwerp dat hij in zijn vroege jaren nooit bezeten heeft. Voordat hij aanbelt neemt hij een korte pauze ‘om over iets vast heel onbelangrijks na te denken’ en na het overschrijden van de drempel wordt het alleen maar gekker. Vooral vervreemdend is de manier waarop Joseph constant peinst over zichzelf en zijn eigen handelen. De romansetting lijkt normaal: een jongeman krijgt een nieuwe betrekking. De handelingen van de hoofdpersoon zijn eveneens niet bijzonder: hij maakt kennis, heldert een misverstand op en neemt de beleefdheidsvormen in acht. Maar de binnenwereld van de protagonist die je als lezer tegelijk betreedt, is warrig en soms ronduit absurd. Op de algemene welkomstwoorden van de vrouw des huizes volgen bijvoorbeeld deze zinnen: ‘“Ja, kom maar op jij. Heel leuk. Goh, kijk ‘ns aan, wat aardig. We zullen wel zien.” Op deze wijze achtte Joseph het raadzaam bij zichzelf over deze welwillende woorden te denken.’
Blijkbaar is de wereld om hem heen voor Joseph listig terrein. Hij zoekt steun in zijn eigen waarneming. De werkelijkheid wordt zo opgevat als een subjectieve en persoonlijke voorstelling. Dit is een typisch kenmerk van modernistische literatuur, waarmee Robert Walser vroeg in deze brede stroming wortelt. Maar Joseph is geen nuchtere observator van het leven om hem heen; hij ziet zich heen en weer geslingerd tussen aanpassing aan dat wat van buitenaf komt en een zich terugtrekken in zijn binnenwereld, die dromerig en onbestemd is.
Niets is wat het lijkt
De setting van De bediende lijkt aanvankelijk nog normaal, maar is dat bij nadere beschouwing toch ook niet. De Tobler-villa blijkt een luchtkasteel. Tegenover de vele uitvinders- en ondernemersideeën staan even zoveel onbetaalde rekeningen. Het hele huishouden leeft op de pof en Walser maakt dat al vroeg duidelijk met omineuze, kleine opmerkingen. De belangrijkste taak van Joseph bestaat eruit om schuldeisers per correspondentie af te poeieren. Verder wordt hij ingezet voor allerlei klusjes, waardoor zijn positie niet die van werknemer is maar van loopjongen of, inderdaad, bediende. Soms echter ook die van gezelschapsheer. Dit alles tegen kost en inwoning, uitbetaling van het salaris blijft stilzwijgend achterwege. Terwijl de zakelijke aspiraties van Tobler geen enkele opbrengst genereren, laat de ondernemer nog een ‘sprookjesgrot’ aanleggen in zijn tuin. Een raadselachtige vorm van landschapsarchitectuur, even nuttig als de reclameklok. Men zit er welgeteld één keer.
Dit alles wordt naar voren gebracht door een alwetende verteller, die een fijnzinnig-ironische en relativerende toon aanslaat. Deze verteltoon doet denken aan het werk van José Saramago (hoewel het dan uiteraard andersom is). Vooral de zinnen waarin enige spot doorklinkt zouden zo kunnen voorkomen bij de Portugese Nobelprijswinnaar, oordeel zelf:
‘De Bärenswiler of Bärenweilers zijn een goedhartig, maar tegelijk ietwat achterbaks, of, zoals misschien de juiste uitdrukking luidt, huichelachtig slag mensen. Ze hebben het allemaal min of meer flink achter de elleboog, ze bezitten allemaal, de een wat meer, de ander wat minder, ergens iets geheimzinnigs of heimelijks […].’
Ook is het proza heel vrij: soms wordt de lezer aangesproken met ‘je’, om een pagina later naar een ‘we’ te verspringen. Andere keren wordt een algemeen punt van zorg een ‘hij’ of de sneeuw een ‘jij’.
Parallelle werelden
Walser blijft de hele roman door vormen van gespletenheid naar voren brengen. De schone schijn van de villa op de heuveltop tegenover de financiële afgrond die erachter schuilgaat. Het idyllisch ogende gezinsleven, waar in werkelijkheid de jongste dochter hardvochtig verwaarloosd wordt. Joseph als een vertrouweling enerzijds die tegelijk een buitenstaander blijft. Enkele keren uit hij lang opgekropte kritiek richting de Toblers, om dat de volgende dag weer te herroepen. En dan is er nog de gespletenheid in de gedachtewereld van de protagonist zelf, die niet weet hoe hij het met zichzelf heeft en hoe de wereld tegemoet te treden. Joseph verlangt naar een ‘richtinggevende gedachte’, maar deze smelt weg in gewaarwordingen. Was het beleven en meebeleven dan niet de gedachte die het meest gecultiveerd diende te worden?
De bediende is interessante literatuur, een boek dat soms tot onderdrukt gegniffel leidt, soms tot opgetrokken wenkbrauwen. Geslaagd is de vervreemding ten opzichte van het moderne leven die Robert Walser oproept. Tegelijk houdt de schrijver alles klein en ingehouden. Joseph wordt niet van zijn bed gelicht door een geheimzinnige rechtsinstantie, noch verandert de protagonist op een ochtend in een insect. Walsers werk is onspectaculair. Het laat veel over aan de lezer, sommige passages zijn het waard om nog eens te lezen. Er is geen ontknoping of afronding, de verhaalwereld komt simpelweg tot een einde en de hoofdpersoon wandelt het kader uit, terwijl hij nog maar eens een goede sigaar uit huize Tobler opsteekt.