‘Het woord multicultureel bestond gelukkig nog niet’, zo zegt tv-persoonlijkheid Chazia Mourali over haar jeugd in het interviewboek Kaaskoppen van Robert Vuijsje. Wat er precies mis is met deze term legt ze niet uit. Het is een feit dat het begrip multiculturalisme besmet is geraakt in het maatschappelijk debat. Maar in dat debat wordt nooit duidelijk waarom deze term eigenlijk niet goed zou zijn. De argumentatie van multiculti-haters komt meestal niet verder dan: ‘ik ben blank, dus andere mensen moeten ook blank zijn.’
Waarom zou je tegen een cultuurdiverse samenleving zijn? Wat is er precies mis met het samenleven met mensen met een achtergrond die van die van de meerderheid afwijkt? Wat is hun maatschappelijke zichtbaarheid eigenlijk? Wat zijn hun de kansen op succes? Dat zijn vragen die de geïnterviewden bezig houden in dit boek. Vuijsje vat in zijn bundeling van meningen van ‘allochtonen’ de problematiek zo samen: ‘Hoe leven wij met elkaar samen in dit land, met alle verschillende soorten mensen die hier wonen?’ (63) In dat licht was het misschien goed geweest als er ook wat meer ‘autochtonen’ dan nu het geval is aan het woord waren gekomen, volgens het journalistieke principe van ‘hoor en wederhoor.’
Vuijsje had zijn boek mogelijk een programmatische ondertitel als ‘Over multiculturalisme in Nederland’ mee kunnen geven, maar hij deed dat nadrukkelijk niet. In zijn inleiding geeft hij aan dat hij niet ‘politiek correct’ wil zijn maar ‘realistisch’. (11) Dat ‘politiek correct’ maar een ‘frame’ is, bedacht door mensen die wrevel voelen omdat ze op het morele gehalte van hun taal en gedrag worden aangesproken, meldt Vuijsje niet. Vuijsje werd zelf, zoals hij in Kaaskoppen ook opmerkt, overigens door sommigen als politiek incorrect neergezet na het verschijnen van zijn boek Alleen maar nette mensen. In de hoedanigheid van zowel (vermeend) politiek correct als incorrect lijkt hij een ideale gids langs de problematiek.
Robert Vuijsje is een literator, geen wetenschapper. Hij biedt geen diepgravende analyse, maar zijn boek met fragmenten uit interviews (uit onder meer de Volkskrant) met ‘nieuwe kaaskoppen’ (mensen levend in Nederland die wel ‘allochtonen’ worden genoemd) bevat veel discussiemateriaal en zou niet misstaan op de leeslijsten van middelbare scholen.
Vuijsje betoont zich in het eerste deel van het boek een voorzichtige commentator. Hij laat de meningen van de geïnterviewden vooral voor zich spreken. Een studie van de oorzaken van racisme in Nederland is dit boek niet. Vuijsje gaat bijvoorbeeld niet in op de cultus van ‘het benoemen van problemen.’ Het benoemen, uitvergroten en concretiseren van problemen maakt deze problemen doorgaans veel erger, zo wijst de geschiedenis uit. Bepaalde zaken worden ‘zegbaar’ omdat de taal ervoor voor handen is, zou Michel Foucault opmerken. Dit terwijl in plaats van de problemen op de spits te drijven en vast te leggen, pragmatisch doormodderen misschien beter zou zijn. Met bepaalde ‘benoemende’ termen wordt de werkelijkheid versimpeld. Denk aan begrippen als ‘allochtonen’, ‘islamisering’, ‘kutmarokkanen’, ‘massa-immigatie’ en ‘niet-westerse migranten.’ Wat is precies de heilzame werking van het gebruik van deze termen (geweest)?
Neem de laatste term: ‘niet-westerse migranten’ (of ‘niet-westerse allochtonen’). Waarom zou je zo’n categorie gebruiken? Wil men daarmee misschien uitdrukken dat sommige migranten niet lijken op Westerlingen en dat dat een probleem is? Moeten deze migranten hun haar soms blonderen en blauwe contactlenzen dragen, zoals een van de geïnterviewde Nederlands-Turkse vrouwen doet? Opiniemakers die een term als ‘niet-Westerse migranten’ gebruiken worden geprezen omdat zij dingen ‘bespreekbaar’ maken. Het blijft vooralsnog onduidelijk waarom racisme bespreekbaar maken eigenlijk lovenswaardig is. Het gebruik van een dergelijke term draagt bij aan het scheppen van een basisvoorwaarde voor racisme, oftewel het creëren van een klimaat waarin de angst voor ‘het vreemde’ wordt begrepen of zelfs gevierd, in plaats van dat er geprobeerd wordt deze angst te verhelpen.
Waar is links?
Het politieke debat in Nederland (en eigenlijk in bijna heel Europa) wordt gevoerd tussen rechts en extreemrechts. De verwonderde waarnemer van het politieke midden mist een krachtig en effectief tegengeluid van de linkerzijde. Een democratie is gebaat bij pluriformiteit, daarom is het nodig dat linkse intellectuelen vlammende essays schrijven. Waarom is er in een landelijk medium nog geen stuk met de titel ‘Het extreemrechtse drama’ verschenen, een verlate reactie op Paul Scheffers ‘Het multiculturele drama’? Waarom zijn er bijna geen politiek geëngageerde schrijvers die durven te schoppen tegen de schenen van de tijdgeest? Waarom uit Robert Vuijsje zich bijvoorbeeld niet meer bevlogen? Hij maakt nu vooral zijn eigen ambivalente positie duidelijk. Dat is literair gezien geslaagd, maar een debat win je er niet mee.
Mogelijk vererger je het probleem door een artikel de net genoemde titel mee te geven, door het probleem dus te ‘benoemen’, door te polariseren ook, maar een alternatieve aanpak is er niet. Naar gematigde mensen wordt immers niet meer geluisterd in een maatschappij van Nieuwe Hufterigheid. Appeasementpolitiek, zo weten we uit de geschiedenis, werkt niet. In het huidige ‘debat’ wordt extreemrechts naar de mond gepraat omdat men bang is anders niet populair te zijn. In de jaren negentig gold Bolkestein als uiterst rechts, aan het begin van het nieuwe millennium was die rol voor Fortuyn en nu zitten we met Wilders. Met andere woorden: rechts wordt steeds extremer, vooral ook omdat er geen tegengeluid is. In een goed functionerende democratie zouden links en rechts elkaars extremiteit moeten temperen.
Niet alle vormen van ‘benoemen’ zijn overigens even laakbaar. Aan de ene kant zijn er diegenen die een ‘probleem’ aankaarten dat voortkomt uit intolerantie, een verbloemd ‘eigen volk eerst’-verhaal dus. Terwijl er aan de andere kant ook mensen zijn die (en dat is minder laakbaar) een probleem aankaarten omdat men kritisch is over precies die intolerantie (intolerantie niet alleen van extreemrechts, maar ook van moslimextremisten). In die zin is een debat over een onderwerp als dit oneerlijk. Men strijdt op moreel vlak niet met gelijke wapens. Men zou compassie moeten hebben met mensen, gehaaide debaters soms, die uiteindelijk niet in de geschiedenisboeken zullen komen als ‘de grootste Nederlander’, maar als mensen die simpelweg geen heilzame visie hadden, mensen die niet met het maatschappelijk belang maar met hun eigen egotrip bezig waren.
Je gunt een man als Wilders klein levensgeluk: dat hij in zijn volkstuintje een vlag mag planten en ‘minder minder minder’ tegen zijn tuinkruiden kan roepen, maar hij kan de politiek beter aan verantwoordelijke mensen overlaten. Niet dat zijn terugtreden uit de politiek uiteindelijk veel zal helpen, als Wilders uit beeld verdwijnt zal een type als Rita Verdonk weer opduiken vanuit het Rijk der Vergetelheid. Dat geeft aan dat het probleem structureel geworden is. De maatschappij is verziekt, er is na de Fortuyn-revolutie geen normalisering opgetreden. Voor een dergelijke analyse van structurele problemen kun je niet terecht in Kaaskoppen, dat vooral heel veel citaten bevat, niet altijd met duiding. Vuijsje komt in het eerste deel van Kaaskoppen niet veel verder dan te stellen dat ‘dit land boos is, en in de war.’ (63)
In het boek komt actrice Jasmine Sendar (1977) aan het woord. Ze vertelt dat ze in haar jeugd in Dordrecht gepest is: ‘Ik kwam daar in aanraking met pesten, het heeft tien jaar geduurd. Ze wachtten me op, scholden me uit voor Zwarte Piet, gingen met hun hand in mijn gezicht om te zien of ik af zou geven. Op school deed ik vaak alsof ik buikpijn had om naar huis te kunnen.’ (41) Politici die, nadat uit kiezersonderzoek is gebleken dat er racisme leeft onder het electoraat, dit racisme gaan aanzwengelen, zijn als docenten die meedoen met het pesten van leerlingen: zij maken uit eigen belang gebruik van slechtheid, in plaats van ervoor te kiezen deze slechtheid te bestrijden.
De meeste mensen in Kaaskoppen kunnen hun mening vrij goed verwoorden. Waarbij opvalt dat de hoogst opgeleiden niet altijd de meest zinvolle dingen zeggen. Zo komt de in 2015 overleden arabist Hans Jansen aan het woord. Volgens hem gaat het politieke debat over ‘de vraag hoe je belastinggeld het beste kunt verdelen. De meeste mensen realiseren zich dat niet. Besteed je het belastinggeld aan de verzorging van ouderen of aan Marokkaanse gezinshereniging en allerlei onduidelijke gesubsidieerde clubs? Dat is waar politiek over gaat. Ik vind dat belastingpenningen moeten gaan naar de mensen die ze hebben opgebracht.’ (153). Met andere woorden: de rijken moeten worden gesubsidieerd, terwijl de sociaal zwakkeren het zelf maar uitzoeken. VVD-politica Samira Bouchibti (oud-PvdA) stelt: ‘Wie je ook bent en waar je vandaan komt: in dit land kun je iets van je eigen leven maken.’ (154-155) Dergelijke meningen zien we meer terug in dit boek: men neemt dan het eigen succes als norm en redeneert: als ik het kan, kunnen alle anderen dit ook. Dat is eenvoudigweg niet altijd (of eigenlijk: meestal niet) waar. Sommige politici hebben te weinig oog voor wat er allemaal mis kan gaan in een mensenleven, of voor het feit dat met het leven worstelende sociaal zwakkeren ook rechten hebben.
Het tweede deel van Kaaskoppen is sterker dan het begin. Vuijsje behandelt erin heikele thema’s als het Zwarte Piet debat, moslimextremisme en de vluchtelingenproblematiek en komt met de volgende conclusie: ‘discriminatie en racisme bestaan in Nederland.’ (261) Hij stelt ook dat als men om zich heen kijkt men een land in ontwikkeling ziet. ‘Of dat nu als positief of negatief wordt gezien, het ís zo.’ Tegelijkertijd ziet men ‘dat veel autochtone landgenoten, bewust of onbewust, blijven doen alsof deze ontwikkeling niet bestaat. Alsof dit hetzelfde land is als vijftig jaar geleden.’ (261). Vuijsjes visie klopt, zo lijkt het: mensen die cultuurdiversiteit niet accepteren steken hun kop in het zand, het zijn mensen met een kinderlijke visie op de maatschappij, de geschiedenis en de onveranderlijkheid van de eigen cultuur daarin: zij accepteren de realiteit niet, namelijk dat streken, landen, continenten, zich nu eenmaal ontwikkelen en dat er altijd een wisselwerking zal zijn met mensen uit andere culturen. Grow up and deal with it.