Robert Schuit – Flessenhart

Driewerf rosé!

Recensie door Daan Lameijer

Welk menselijk orgaan komt het vaakst voor in Nederlandse muziek- en filmtitels? Wie denkt aan het mierzoete Hart van mijn gevoel, Mannenharten, Hartenstraat en Vechtershart, weet dat slechts één antwoord klopt. Ook in boektitels komt het terug, bijvoorbeeld in Een hart van steen van Renate Dorrestein en De zwarte met het witte hart van Arthur Japin. Onlangs verscheen Flessenhart van Robert Schuit, alias Joubert Pignon. In deze korteverhalenroman probeert een naamloze ik-persoon de rosé eeuwig te laten staan, de liefde te vinden en zijn vader bij te staan in zijn stervensproces. Gerda Blees merkte ooit op met Schuit te willen trouwen, puur vanwege zijn goede verhalen. Steelt de schrijver met dit boek ook de harten van andere lezers?

In Flessenhart blijkt Schuit de Herman Brusselmans van het korte verhaal. Hij zuipt zich een ongeluk, verprutst liefdesrelaties en maakt zijn eigen schrijverschap belachelijk door één bewuste stijlfout, het pleonasme, consequent toe te passen. Daarmee verklaart hij zijn schrijverschap bijna als overbodig. Tegelijk vormt zijn zelfkritiek helaas een slap excuus om iedereen de maat te nemen. Uiteraard lopen daarbij feit en fictie continu door elkaar heen. Hoe grappig, subtiel en welbespraakt hij de satire zo nu en dan ook opdist, het cliché van de meelijwekkende navelstaarder verrast onvoldoende. Het sterkst blijven zijn bondige, simpele grappen en oprechte hartenkreten. Tegen zijn nog ongeboren kind zegt hij: ‘Mijn zoon, mijn zoon, mijn zoon, vergeef me alles en neem pas wraak als ik niet meer weet wat ik allemaal deed, ik vergeef jou nu al alles.’

Writer’s slok

De titel van het eerste hoofdstuk luidt Klok klok. Dan weet iedereen hoe laat het is, behalve de hoofdpersoon, die half in een delirium verkeert. Rick Honings noemt Herman Brusselmans in zijn biografie de ‘Majoor van het Menselijk Leed’. Daarbij vergeleken is Robert Schuit eerder de ‘Soldaat van het Sombere Leven’. Met zijn drankzucht en depressieve aanleg is hij niet bepaald aantrekkelijk huwelijksmateriaal: ‘Ga ik liggen, dan lig ik meteen twee weken.’ Uit het hoofdstuk De vrouw die blijkt dat vierentwintig vrouwen hem reeds verlieten: ‘De vrouw die walgde van mijn lichaam. De vrouw die net zo lang tegen me zweeg totdat ik ging. De vrouw in wier gezicht ik een gymtas smeet.’ Met één dame, die hij naar schrijver Klaas Knooihuizen noemt, lijkt het eindelijk te lukken, ondanks zijn zelfhaat: ‘Ik begon te huilen, midden op straat, uit schaamte dat ik besta en ruimte inneem.’

Samen bezoeken ze een Brussels museum, waarover Schuit droogjes en pleonastisch opmerkt: ‘We zien kunst van kunstenaars die kunst maken die over kunst gaat.’ Later zegt hij: ‘Een schrijver die over schrijven schrijft, het is ondenkbaar.’ Toch barst Flessenhart van dit soort metafictie. In Ach ja overziet hij de ijdelheid van zijn leven: ‘Er was liefde, er waren nederlagen, ik maakte wat dingen, maar deed vooral meestal niets.’ Omdat er in het boek amper iets interessants gebeurt, dreigt de bundel zelf overbodig te worden. Wie echter kijkt naar de talloze pleonasmen, ontdekt dat Schuit juist de overtolligheid viert: ‘eeuwigdurende lemniscaat’, ‘Als je poëzie leest in de trein komt niemand naast je zitten. Ik zit in de trein, lees een poëziebundel en niemand zit naast me’, ‘Naast me ligt een natte theedoek. Zelf ben ik ook nat. Met de theedoek kan ik me niet afdrogen. De theedoek is nat.’

Ironiet zo origineel

Er is iets opvallends aan de hand met schrijvers die zichzelf verachten. Wie continu slachtoffer is van smaad, mag blijkbaar onbeperkt uitdelen. Schuit doet dit veelal met ironische plaagstootjes. Met name succesvollere collega’s Anton Dautzenberg en Anne-Fleur van der Heiden moeten het ontgelden. Sowieso bestaat het hele literaire circuit volgens hem uit ijdeltuiten, zoals bij een poëzieavond: ‘Een dichter die nog vaker het woord ‘ik’ gebruikt dan ik zorgde ervoor dat hij op iedere foto te zien is.’ Ook over een vrouw die niet kan lachen om een racistische mop – zo flauw – heeft hij een mening. Wanneer Schuit dronken in Enkhuizen belandt, omdat hij pas bij de allerlaatste halte van de nachttrein uit zijn roes ontwaakt, treft hij een zwerver aan bij een speeltoestel: ‘Omdat ik niet racistisch wil overkomen zal ik zijn huidskleur niet vermelden.’ Uiteraard is dat allemaal “satirisch”. Toch?

Het spel tussen feit en verzinsel in Flessenhart verwordt tot een uren durend potje Monopoly, waar eigenlijk maar één iemand plezier aan beleeft: Robert Schuit zelf. Om dit pijnlijke gegeven te omzeilen, ridiculiseert hij het trucje maar weer in een geforceerde dialoog met vriend Harold: ‘Maak je je het jezelf niet te lastig, Joubert, door fictie en werkelijkheid zo door elkaar te laten lopen? Ik: Robert. Ik: Ik heb mezelf wel een beetje in een hoek geschilderd. Ook nu weer, door dit gesprek in dialoogvorm weer te geven. Nu niet bepaald mijn sterkste punt. Harold: En het is allemaal wel erg zelfverwijzend geworden. Geen idee of je verhalen nog wel voor iemand anders dan jezelf leuk zijn. Of denk je daar nooit over na?’ Vermoedelijk heeft Schuit hier juist te veel over nagedacht. Waar hij dit vermoeiende spel loslaat, houden de eenvoud, warmte en humor Flessenhart leesbaar.

Bottleneck

Gelukkig bevat Flessenhart genoeg korte verhalen die de eenheid van één grap of één mooi gevoel eerbiedigen. Op het moment dat Schuit verneemt vader te worden, draait hij compleet door. Deze onheilspellende zinsherhaling, die doet denken aan The Shining (‘All work and no play makes Jack a dull boy’), vult een halve pagina: ‘Ik google niet op ‘babygevechten organiseren’. Ik google niet op ‘babygevechten organiseren’. Ik google niet op ‘babygevechten organiseren’. Ik google niet op ‘babygevechten organiseren’. Ik google niet op ‘babygevechten organiseren!’’

Wanneer Robert een familiefoto erft van zijn recent overleden grootouders, zegt hij: ‘Nog even en dan zijn alle mensen op de foto dood en weet niemand dat we ooit bestonden. De foto zal op een rommelmarkt worden gekocht door iemand die op zoek is naar een ironisch cadeau, waarna we op een verjaardag zullen worden uitgelachen om onze kleding.’ Sterven was nog nooit zo luchtig… Ook het besef dat Schuit spoedig zijn vader zal verliezen aan kanker, wordt even simpel als schitterend beschreven: ‘En ik zal altijd van mijn vader houden, en hij van mij, en we hebben dit tegen elkaar gezegd. (…) Als een zoon tegen zijn vader ‘Ik houd van je’ kan zeggen en een vader tegen zijn zoon ‘Ik houd van je’ heeft kunnen zeggen, dan is dat perfect. Perfect.’

Robert Schuit overtuigt het meest als hij zijn motto van Kasey Anderson in praktijk brengt: ‘…you might as well just say it.’ Zegt hij gewoon wat hij op zijn lever heeft, dan is het boek perfect. De grote ambities van Flessenhart rondom metafictie en satire vormen echter een moeilijk te negeren bottleneck.

 

 

Omslag Flessenhart - Robert Schuit
Flessenhart
Robert Schuit
Verschenen bij: Uitgeverij Jurgen Maas
ISBN: 9789083210858
220 pagina's
Prijs: € 20,99

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Daan Lameijer:

Recent

6 juni 2023

Verloren in virtuele escapades

Over 'De lokroep van Elysium' van Ilmar Taska
5 juni 2023

Sms-taal relativeert zelfmedelijden

Over 'Uitzicht van dichtbij' van Megan van Kessel
3 juni 2023

Jonge activisten bieden hoop

Over 'De toekomst is van ons' van Samuel Hanegreefs
2 juni 2023

Voorspelbaar, maar toch boeiend

Over 'Hoeveel ik van je hou' van Esther Freud
1 juni 2023

Aleid Truijens schrijft monumentale biografie Hella Haasse

Over 'Leven in de verbeelding ' van Aleid Truijens

Verwant