Soms associeer je de hoofdpersoon van een roman onwillekeurig met diens schepper. Dat kan komen doordat op de achterkant een foto staat van de auteur die je brein koppelt aan het personage in de roman. Wat ook voorkomt, is dat het er zo dik bovenop ligt dat een personage het alter ego van de schrijver is. Zo voerde Philip Roth regelmatig in zijn boeken een schrijver op van joodse komaf – zie daar dan maar eens niet het gezicht van de schrijver aan te koppelen. Dat alles pleit eigenlijk voor het lezen van boeken zonder dat de lezer weet wie de auteur is; dan staat slechts nog de tekst centraal. De opvattingen van een personage worden dan in elk geval nooit ten onrechte aan de auteur toegeschreven. Dichter, romancier, recensent en columnist Rob Schouten speelt in deze roman met die spanning tussen auteur, verteller, hoofdpersoon, personages én de lezer.
Alter ego
Ook de verteller en hoofdpersoon van De groene gravin, Titus Orbaan, die vertelt over de neergang van zijn huwelijk, ga je als vanzelf verbinden met de man die op de achterflap van het boek is afgebeeld. Niet helemaal ten onrechte trouwens, want Schouten vertelde in een interview aan Trouw dat het autobiografische elementen bevat – hij is zelf recent gescheiden. Uiteindelijk treedt hij ook expliciet naar voren als auteur, al erkent hij dat de Rob Schouten van papier nooit dezelfde is als de Rob Schouten die de pen hanteert.
Orbaan is getrouwd met een Duitse van verarmde adel, Else. Het boek begint met hun scheiding. Vervolgens spoelen we terug naar Amerika waar ze elkaar hebben ontmoet toen ze allebei aan de universiteit aldaar werkten, hun huwelijk in Las Vegas, hun wittebroodsweken en hun gezamenlijke huis vlak over de grens bij Groningen. De lezer volgt de neergang van het huwelijk op de voet, vanuit Titus’ perspectief. Of beter gezegd vanuit zijn brein, waarin hij van de hak op de tak springt: van referentie naar literatuur naar banale grappen, de ene associatie na de andere passeert de revue. Hij denkt en denkt, maar hij wordt ook gek van zichzelf: ‘het zijn allemaal gedachten die ik niet wil denken maar die ik niettemin wél denk, misschien juist des te harder omdat ik het niet wil.’
Grote denkwereld
Zulke stille observaties zijn soms ook erg geestig. Zoals wanneer Titus op een mondain feestje van een collega in diens veel te grote Amerikaanse mansion genadeloos de inrichting van zijn Amerikaanse collega-academicus fileert: ‘(…) de witte vleugel die met nietsontziende smakeloosheid ergens in de hoek als een enorme zwaan stond te wachten op begaafdere spelers (…) de metallic ijskast had iets weg van een klein huisje op zich, een woning waarin Holle Bolle Gijs zich had laten invriezen om tot in de lengte der dagen te kunnen schransen.’ Tegelijkertijd kunnen dit soort woordenstromen een beetje te veel van het goede zijn: je zou Orbaan wel willen adviseren om eens wat minder te denken. Maar dat zou waarschijnlijk averechts werken.
Ondanks de onderdompeling in zijn brein leert de lezer Orbaan niet écht kennen. Hij blijft toch een beetje een vreemde kwast wiens drijfveren een mysterie blijven. Ook Else blijft in de hele roman een wat plat, onpeilbaar figuur. Maar wie weet is dat nu juist wat Schouten probeert te thematiseren. ‘Probleem is natuurlijk dat Else helemaal niet weet wat er in mij omgaat en ik weet trouwens ook niet wat er in haar omgaat. (…) Wie kent elkaar nou helemaal? Ha, de fundamentele onkenbaarheid van de mens, W.F. Hermans. Je ziet iemand, hoort degene praten, luistert, gaat met hem of haar naar bed, deelt je leven samen en toch kom je er niet achter. (…) Het probleem is helemaal niet dat we elkaar allicht niet kennen of doorgronden maar dat ik er eigenlijk niet over kan nadenken.’ Toch doet hij niet anders.
Uiteindelijk kennen we niemand
Ook de lezer kan de hoofdpersonen niet volledig leren kennen. Het is misschien eigenlijk maar goed ook dat de ander toch altijd in meer of mindere mate een onbekende blijft, simpelweg omdat je diens gedachten niet lezen kan. Daardoor ontstaan weliswaar misverstanden (zoals tussen Titus en Else), maar dat is te prefereren boven een situatie als die van ‘the Borg’, de wezens in de serie Star Trek die geen eigen gedachten bezitten en daardoor altijd uitstekend op elkaar zijn afgestemd. Blijven daarom Orbaans wegen zo ondoorgrondelijk, is dat wat Schouten met zijn alter ego duidelijk wil maken?
Hoe het ook zij, het is knap dat de lezer zover wordt meegenomen in iemands gedachten dat je begrijpt dat die Else niet begrijpt. Orbaan is wat dat betreft uit het leven gegrepen: hij twijfelt, is inconsequent, flauw, piekerig en onredelijk. Eerlijk is eerlijk: wie is dat alles niet? Toch heeft het ook iets onbevredigend dat iemand, in wiens hoofd de lezer zich bij wijze van spreken bevindt en hem dus goed zou moeten kennen, een onbekende blijft – al is dat misschien inherent aan het bestaan en menselijke relaties.