Niets dan proza en poëzie in de eerste editie van dit jaar van het halfjaarlijks tijdschrift Revisor. Eenvoudiger kan het niet en volgens het introducerende redactioneel door Daan Stoffelsen, wordt er eens niet met thema’s gewerkt of anderszins gekaderd. Zo blijft er voor de lezer ruimte om zelf zijn thema’s te ontdekken. Stoffelsen sluit af met: ‘(…), Revisor is geen gezelligheidsdier. De lucifers zijn opgebrand. Maar we bewaren ze, want de taal smeult na en vlamt weer op, 64 pagina’s lang.‘ Zie de cover met het leeggeschudde doosje afgebrande lucifers op mediterraan blauw; of die nog ooit zullen ontvlammen is de vraag.
Het leven van een groepje outcasts in het verhaal ‘Leven’ van de Amerikaanse schrijver David Ray Pollock (zoek die naam op) (vertaling Luc de Rooy) is een kwijnende toestand. Een verhaal met een hooggespannen verhaallijn over outcasts die niets meer te eten en te roken hebben (voornaamste levensbehoeften). Bij de eerste twee regels weet je al dat vanuit niets een vuur kan ontvlammen: ‘Randy was alweer door zijn peuken heen, en hij trok het niet langer. Godverdomme niet een van hen had nog een baan; en nu was in het voorjaar ook nog moeder overleden en zat hij, de oudste, met verantwoordelijkheden opgezadeld die te hoog voor hem gegrepen waren, tering ja.‘
Schrijnend en rauw, daar schijnt Pollock een patent op te hebben. Hij beschrijft de levens van mislukte zielen. Met trefzekere en krachtige stijl werpt hij het de lezer voor de voeten. Prachtig!
De personages van Sanneke van Hassel, nu we het toch over patent hebben, hebben een uitzonderlijke voorkeur ‘voor dingen die niet gebeuren’. In het verhaal ‘Nederzettingen’ waarin een schrijfster met een archeoloog samenwerkt aan een boek, houdt de schrijfster bij alles wat ze doet rekening met de archeoloog, zonder echt deel uit te maken van zijn leven. Op elke moment van de dag maakt zij zich een voorstelling van wat hij aan het doen is. In de slotzinnen van het verhaal wordt de betekenis van deze non-relatie duidelijk: ‘We bestonden in wat we achterlieten. We bestonden in wat we verkozen niet te doen. We konden vrienden worden.’ Maar dat werden ze niet. En dat niet worden; dat wordt gekoesterd in het verhaal. Betoverend proza.
‘Ik ben de hond’ van Jente Posthuma, gaat over een kunstenares, die bezoek krijgt van de volwassen dochter van een overleden vriendin. De oude kunstenares heeft een weekend daarvoor open atelier gehouden; ze had tien cakes ingeslagen. Er waren tweehonderd mensen langs geweest, de cake bleef onaangeroerd. ‘Iedereen had het over het uitzicht, zei ze. Niemand zei iets over mijn aquarellen.’ Een verhaal met ongelukkige handelingen en verkeerd geplaatste opmerkingen, als waren ze zo uit de werkelijkheid van het dagelijkse leven opgetekend.
‘Wafelbakker’ is een bijdrage van Merijn de Boer die tegenwoordig vanuit New York zijn verhalen de wereld instuurt.
Over Ole, die op een begrafenis van een oud collega is genodigd maar niet begrijpt waarom. De man in kwestie negeerde hem altijd en heeft hij in drie jaar niet meer gezien. Waarom werd hij uitgenodigd en mag hij ook nog in het huis van de overledene wonen? Een verhaal waarin personages op knappe wijze gespiegeld worden en langzaamaan elkaars gedaante aannemen, waardoor een verrassende apotheose volgt (in traditie van klassiekers in de wereldliteratuur). Zeer Boeriaans kunnen we zeggen.
Vincent Merjenberg schreef het weergaloze verhaal ‘Het water’. Over een relatie waarin een groot verdriet gedeeld wordt om het verlies van een kind, en een bosmeer dat ontstaan is door een massagraf uit de Tweede Wereldoorlog. Merjenberg verstaat de kunst een verhaal te vertellen door juist niet alles te beschrijven. Met zinnen als, ‘Ik wist, kortom, van niets en zag alle veranderingen aan voor aarzelend terugkerend geluk.’ Een stevig verhaal waar je van moet bekomen als van een stevig maal.
Verder verhalen van Jan van Mersbergen, Klaas Knooihuizen en Robin Kramer. Poëzie van Luca Hirsch, Runa Svetlikova, Simone Atangana Bekono en Marwin Vos.
Mooie verhalen en gedichten van auteurs die eerdere publicaties op hun naam hebben staan. In die zin geen ‘echte’ debutant te bespeuren. Een tijdschrift die het niet om nieuwe oogst gaat, maar de verhouding tussen schrijver en lezer gaande houd terwijl de eerste werkt aan een nieuw boek en even van de radar is. Revisor houdt met niet eerder gepubliceerd werk de lezer en schrijver bij de les, opdat ze elkaar niet uit het oog verliezen.’