Het liegend konijn is een tweejaarlijks tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige Poëzie, en is uniek in zijn soort. Samensteller en redacteur Jozef Deleu gaat er prat op vers (gelegde) geschreven gedichten van veelal gearriveerde dichters en een enkele debutant ‘uit het nest te roven’ om ter publicatie op te nemen in het poezietijdschrift.
Deleu, die als stropende vos de nesten van – uit bloed, zweet en tranen ontstane gedichten – zwoegende poëten leegrooft. Dat heeft wel wat. En het levert steeds weer een verrassende oogst en vooral een grote diversiteit aan dichtkunst op. Waarbij het opmerkelijke is dat van de 175 geplaatste gedichten er niet één bij is die de zeggingskracht van een goed gedicht gepasseerd is. Ze zijn allen zeer lezenswaardig.
Het liegend konijn biedt plaats aan zo’n dertig dichters per uitgave, die elk drie tot zes gedichten geschreven hebben. Daardoor heeft de bundel algauw een omvang van 250 pagina’s. Aldus een stevig boekwerk waarvan op de voorkant de namen van de dichters staan en steevast op de achterflap een tekst van Paul van Ostaijen: Diergaarde voor kinderen van nu (1926). Over het konijn dat op zoek gaat naar de lach maar die niet gevonden heeft. Want vlak voordat het de lach vond hield de kennis van het konijn op. En bleef het voor altijd in verwondering achter.
Wellicht zoals de lezer zelf in verwondering achterblijft na het lezen van willekeurig welk gedicht uit Het liegend konijn, dat toch echt geen (literair) tijdschrift genoemd kan worden gezien de hierboven geschetste omvang.
In nummer 1 van Het liegend konijn (2011) zijn 175 gedichten opgenomen van dertig dichters die in alfabetische volgorde geplaatst zijn. Waaronder Wesley Albstmeyr (nog geen bundel gepubliceerd), Maria Barnas, Tsead Bruinja, Bernard Dewulf, Gerrit Komrij, Delphine Lecompte, Gwy Mandelinck, Charlotte Mutsaers, Tonnus Oosterhof ( die onlangs de P.C. Hooftprijs 2012 won), Bart van Straeten (geen bundel gepubliceerd) en Miriam van Hee.
Opmerkelijk uit het aprilnummer van 2011 zijn de gedichten van Luuk Gruwez die de titel Een minnaar voor elk lichaamsdeel, ontleende aan de hand van een citaat van Adriaan Morrien: ‘Ik maakte van elk lichaamsdeel een beminde.’ Erotische gedichten geschreven bij het schilderij Venus van Lucas Cranach. In opdracht van het Egigius Kwartet dat eind 2009 een concert verzorgde rond het vrouwelijk schoon. Hieronder een enkel fragment daarvan.
Bij de haren
‘Het hoofd is mijn schunnigste lichaamsdeel. Het is de hemel
en de hel in ieders lijf, het gekreun en het gereutel.
Hoevelen kregen niet ooit logies onder mijn krullen?
Kostschoolmeisjes, kelnerinnen, gore knullen.
Nee, ander haar dan schaamhaar ken ik niet:
het moet de bacchanalen in mijn hersenen verhullen.’
Venus’ epiloog
‘Wanneer ik afscheid van u neem, beobacht dan vooral mijn
achterste.
Heb ik soms niet de mooiste billen sinds het quattrocento?
Ik vraag mij af: hoe naakt bent u onder uw nette kleren?
U bent mij lief. Erbarm dich, al was het maar een keer.
(…)
Mijn mond, akkoord, werd groter met de eeuwen.
Maar wil een uwer hem nog zoenen: Bitte. Gerne.
Dan kies ik voor een oogopslag vol hunker naar de sterren.
Ik heb, al ben ik grofgebekt, nooit afscheid kunnen nemen.’
Mijn favoriet is Delphine Lecompte die titels schrijft als waren het gedichten: Ik ben blij dat mijn moeder mijn geboorte heeft overleefd / Alles hort en niets is zoals het hoort / Een weifelende duik en de vertrouwde viezigheid / Boter voor de ter dood veroordeelde en Dit is een kuststad met een zee die een krijttekening eist.
Haar gedichten zelf zijn prozaïsche miniatuurtje die een avontuur op zich zijn in de wereld van Lecompte.
Dan nog Willem Zadelhoff, een dichter die lijdt aan verloren eenzaamheid in zijn gedichten. Het laatste gedicht uit Tussen taal en teken een cyclus van tien gedichten:
‘nu is de cirkel rond traag tekent het potlood
haar schouder langzaam ontstaat een herinnering
op papier een beeld van lang geleden waarvoor
geen woorden beschikbaar waren dat soort drogrederen
ook is nu wat was niet langer meer excuus
ik lees haar ik volg de lijnen van haar mond
met mijn vingers teken ik figuren in de lucht
ik kleed haar omgeving in zacht oranje licht
ik trakteer mezelf op verleden ik beuk de waarheid
op papier straks ga ik bloemen strooien op haar graf
luisteren naar dat oorverdovend zwijgen
dat stem gaf aan dat toch nog onverwacht verleden.’
Dat ’toch nog onverwacht verleden’ maakt de cyclus rond. En koopt Het liegend konijn om de hele cyclus en die overige 29 dichters te lezen. Het is geen moeite, het is het waard.
Het oktober nummer van Het liegend konijn biedt ruimte aan niet eerder gepubliceerde gedichten van onder andere Mark Boog, Anne Broeksma, Emma Crebolder, Paul Demets, Stefan Hertmans, Rouke van de Hoek, Emy Koopman, Lieke Marsman, Cees Nooteboom, Hagar Peeters, Marjoleine de Vos en Menno Wigman. Waarvan ik u het laatste gedicht uit de bundel niet wil onthouden. De weg van alle boeken van Menno Wigman.
De weg van alle boeken
‘Ik had vandaag een nieuwe pen gekocht
en zeven keer schreef ik mijn naam.
Toen moest ik huilen. God, wat huilde ik.
Ik dacht: iets scheefs verkankert mijn gedicht.
Ik zag mijn schrijfhand en ik wist.
Wat ik gedaan heb, ja – en wat ik doe.
Mijn schrijfhand is aan roken toe.
De angst. De witte wimpers van de angst
dat ik mijn hele leven heb verschreven.
Ik wil de hemel en ik wil de straat,
ik wil in zestigduizend hoofden ruisen
en iedereen een tand uitslaan.
voor ik de weg van alle boeken ga
en roemloos bij De Slegte sta.’
Schrijnender kan het niet en daarom des te mooier. Dat is wat dichters kunnen, de gevoelige meetlat van zelfmedelijden langs het leven leggen, dit met streepjes inkaderen en dan daarover heen gaan, over die kaders.
Het is een rijkdom deze literaire poeziebundels een plaats in de boekenkast te geven. Wachters in de rij om ter hand te nemen wanneer de poëtische nood hoog is.
Het Liegend Konijn
Redactie: Jozef Deleu
jaargang 9, nummer 1 en 2, april/oktober 2011,
Van Halewijck / Leuven
Van Gennep /Amsterdam.
Losse nummers: 20,-