Literair criticus Carel Peeters (1944) schrijft tweewekelijks een literaire kroniek voor Vrij Nederland online. Op papier doet hij, na jaren de Republiek der Letteren te hebben gediend, niet meer mee sinds het blad de oplage zag teruglopen. Gelukkig schrijft hij nog vijf keer per jaar de Kroniek van de roman voor Tirade. Een tijdschrift waarmee je iets in handen hebt en dat bij het openslaan de geur van vers papier en drukinkt verspreidt. Geen pagina’s weg klikken maar er doorheen bladerend, naar de bedoelde Kroniek. In deze nieuwe editie doorgrondt Peeters de roman Wil van Jeroen Olyslaegers. Waarbij als eerste de Vlaamse taal van Louis Paul Boon en Hugo Claus wordt geduid als ‘bedacht authentiek’. En dat Olyslaegers een milde variant van Boon beoefent in zijn romanpersonage die uit verschillende personages bestaat. Een personage dat een ’tweezak’ wordt genoemd omdat hij in oorlogstijd evengoed heult met de vijand als met het verzet. Peeters noemt Olyslaegers roman een snijdende roman om de ‘hoge mate van onverstoorbare neutraliteit die Olyslaegers de oude Wilfried laat betrachten.’ In zijn kronieken kom je van die belangwekkende inzichten tegen waar geen andere criticus het over heeft.
Verder naar achteren, naar het podium van De tirade van…. Deze keer betreden door romanschrijver en redactielid van Tirade, Anja Sicking. Een tirade over een neiging tot een tirade die maar geen tirade wil worden. De ontvangst op een camping in Italië door een Nederlands echtpaar, Toon en Eefje. Man in een knaloranje korte broek die haar met haar vriendin en kinderen, met ‘zijn vakantievierende handen’ in zijn zij staat op te wachten. Waarna hij en zijn vrouw zich zo voorkomend en behulpzaam opstelden dat het haar woede wekt. Waarvoor ze zich dan weer schaamt. Want ze was toch niet zo iemand ‘die een ander zomaar op z’n gezicht wil timmeren alleen omdat het me niet aanstaat?’ Schaamtevolle situaties rijgen zich aaneen en bieden genoeg momenten om de tenenkrommende vragen en voorstellen van het echtpaar, met een tirade te beantwoorden. Herkenbaar, juist daar waar gezwegen wordt.
Sipko Melissen, schrijver van de romans Een kamer in Rome en Oud Loosdrecht, werkt aan een essaybundel over Franz Kafka. In zijn essay Kafka in Merano gebruikt hij o.a. artikelen en essays van W.F. Hermans die geschreven zijn naar aanleiding van een bezoek aan Merano waar hij op zoek was naar verhalen over schrijvers die daar gekuurd hebben of aan tbc waren overleden. Dat Hermans geen sporen van Kafka tegenkwam, die ooit in Merano drie maanden als tuberculose patiënt verbleef, heeft volgens Melissen te maken met het feit dat Hermans daar was op het moment dat er nog geen gedenktekens e.d. geplaatst waren. Mooi samen komt de veronderstelling dat Kafka een zoon heeft gehad (die op kinderleeftijd zou zij overleden) en dat Hermans een meisje in Merano zag dat voor hem een reïncarnatie van Kafka is. Waarbij Melissen zich afvraagt of er niet enig nageslacht van Kafka zou kunnen rondlopen.
Joost Baars vertaalde de Verschrikkelijke sonnetten van de experimentele en religieuze Britse dichter Gerard Manley Hopkins (1844-1889). In een mooie inleiding tot de sonnetten schrijft Baars over de geloofscrisis waarin Hopkins verkeerde toen hij deze sonnetten schreef. Zes sonnetten die zich niet gemakkelijk laten verklaren maar wel een sterk innerlijke worsteling tonen.
Sander Kollaard, schrijver van verhalen en de roman Stadium IV vertaalde het verhaal The Death of the Moth, van Virginia Woolf. Verheugend dat er van Woolf een niet eerder vertaald verhaal gepubliceerd wordt. In een inleiding schrijft Kollaard hoe Woolf tot dit verhaal kwam naar aanleiding van een brief van haar zus Vanessa. De inleiding van Kollaard en het verhaal van Woolf, eindigen met vrijwel dezelfde zin: Het ligt stilletjes op de vensterbank, heel netjes, heel bescheiden. ‘O yes, he seemed to say, death is stronger than I am.’ Oh ja, leek het te zeggen, de dood is steker dan ik.
Misschien gaat hij vanzelf van Anneke van Wolfswinkel vertelt in eenvoudig maar sterk beeldend taalgebruik het verhaal van een oude man en zijn stervende hond. ‘De oude man graaft een kuil. Op het erf, aan de rand van het weitje waar hij elke ochtend even staat (…).’ Die hond wil hij uit zijn lijden verlossen maar telkens wanneer hij zijn vinger om de trekker legt beweegt de hond en wordt het vonnis uitgesteld. ‘Sterven in je slaap is een vorm van genade, maar een hond afmaken in zijn slaap is een laffe, liefdeloze daad.’ Een knap en verstild verhaal.
Verder werk van onder meer Idwer de la Parra (poëzie), Roos van Rijswijk (redactioneel), Walter Tevis (proza vertaald door Anna Visser), Lia Tilon (proza). De illustraties, waaronder de cover afbeelding, zijn van JurgenWinkler.
Tirade kun je kopen bij de betere boekhandel of neem een abonnement.
Jaarlijks vijf nummers; € 50,00 (studenten € 35,00)
Kijk ook op Tirade.nu.