Enkele weken geleden stond er in De Volkskrant een interessant interview met de Amerikaanse psycholoog Barry Schwarz over ‘keuzestress’. Schwarz vertelde dat vrijheid niet per se meer welzijn betekent, maar mensen ook ongelukkig kan maken. ‘De bevoorrechte generatie ervaart doelloosheid en heeft moeite om van de drugs af te blijven,’ zei hij. ‘Een fatsoenlijk leven leiden is tegenwoordig niet genoeg meer. Waarom zou je daar genoegen mee nemen als alles mogelijk is?’
De nieuwe roman van Philip Huff, Boek van de doden, wordt bevolkt door leden van deze bevoorrechte generatie. Hoofdpersoon Felix Post, een jonge schrijver die enkele succesvolle boeken op zijn naam heeft staan, maar nu kampt met een gebrek aan inspiratie en de gevolgen van een verbroken relatie, vult zijn dagen met het ophalen van herinneringen aan zijn ex-vriendin Victoria en het maken van afspraakjes met vrienden en gewillige vrouwen. Felix, het alter ego van Philip Huff, heeft weinig te klagen, zou je denken. Terwijl andere, meer ‘middelmatige’ mensen zich dagelijks afmatten met een negen-tot-vijf-baan en een stel eigengereide kinderen, werkt Felix aan zijn creatieve projecten en schuift hij aan tafel bij Matthijs van Nieuwkerk om zijn visie op de Amerikaanse schrijver Salinger te geven. Toch heeft hij de cocaïne van zijn ‘vriend’ Seth nodig om zijn lege dagen door te komen. ‘We nemen onze pillen en we leven nog.’
‘De Avonden, maar dan in het nu’, staat op de achterkant van de roman. Nrc.next presenteerde Huffs nieuwe roman als ‘het portret van een generatie’ en wijdde er een uitgebreid artikel aan dat met een grote foto op de voorpagina werd aangekondigd. Maar Boek van de doden is geen portret van een hele generatie (die van eind twintigers en begin dertigers), omdat het boek over een select clubje gaat. De aanstormende schrijvers, acteurs en andere creatieve geesten zijn kinderen van rijke investeerders of bemiddelde bankiers. Ze hebben allemaal hoge verwachtingen, proberen een voet tussen de deur te krijgen in de ogenschijnlijk aantrekkelijke wereld van de media, omdat ze anders ‘mislukt’ zijn. Het zijn de mensen uit ‘Alles wat we wilden’, de documentaire over de gefnuikte dromen en verwachtingen van creatieve twintigers en dertigers. Huff werkte daar ook aan mee. Het is jammer dat geen enkel personage in Boek van de doden werkelijk op zijn bek gaat en wordt gedwongen om verder te kijken dan het zichzelf feliciterende wereldje waar de personages rondjes in draaien. ‘Felix, denk je niet dat het tijd wordt dat je dat schrijven naast iets anders gaat doen, zoals docent?’ probeert Felix’ moeder nog. ‘Mam,’ reageert Felix, ‘wil je in mijn bijzijn alsjeblieft geen smerige woorden gebruiken?’
Net als De Avonden speelt Boek van de doden zich af tijdens de laatste dagen van het jaar. De dagen zijn kort, het is koud en de straten zijn uitgestorven. Huff heeft veel aandacht voor Felix’ gevoelens en beschrijft die op een gedetailleerde en beeldende manier (‘Mijn hard klopt hard en hoog in mijn borstkas. Mijn benen en billen voelen klam aan’). Maar door het gebrek aan humor en distantie, die zo kenmerkend zijn voor Reve’s meesterwerk uit de jaren veertig, krijgt de roman op een gegeven moment een benauwend, langdradig karakter. De verteller Felix registreert alleen, maar levert nooit commentaar. Felix neemt zichzelf erg serieus, er is geen moment waarop hij zijn eigen toestand relativeert. Daardoor lijkt alles heel zwaar en ernstig. Er is geen licht aan het einde van de tunnel, of het moet de mooie, getalenteerde Victoria zijn. Maar die is onbereikbaar.
Tijdens een feestje spreekt een meisje haar bewondering uit over de romans van Felix. ‘Je eerste boek was zo prachtig. Het enige goede van de crisis. Het gaat om verloren materiële rijkdom, de zoektocht naar moraliteit in een immorele wereld.’ Felix heeft geen boodschap aan deze loftuiting, zoals hij zelden een boodschap heeft aan de complimenten die hij krijgt of de kansen die hem in de schoot worden geworpen. Is het valse bescheidenheid van de auteur? Want Huff werpt zich in de krant en op tv maar al te graag op als vertegenwoordiger van een ‘lost generation’. Niettemin heeft deze bewonderaarster een punt. Huffs tweede roman, Niemand in de stad (2012), was een prachtige, geslaagde roman vanwege de treffende beschrijvingen van het corporale studentenleven en de wanhopige pogingen van de personages om een zinvol leven te leiden. De spanning tussen de verwachtingen van de omgeving (ouders, studentenvereniging, vriendin) en de grillige, chaotische en verleidelijke realiteit (vrouwen, homoseksualiteit, literaire ambities) zorgde voor een tragiek die in Boek van de doden afwezig is. Hier heerst de volledige vrijheid en daarmee ook de zinloosheid. Huff doet er goed aan om wat meer om zich heen te kijken, want hij kan zoveel meer.