Soms heb je een boek waar je niet doorheen lijkt te komen en waarbij de eerste helft van het boek je eerder aanzet tot stoppen dan tot verder lezen. Maar als dat boek Post mortem heet, geschreven is door Peter Terrin en de AKO Literatuurprijs 2012 heeft gewonnen, dan wil je toch verder lezen om te ontdekken waarom dit boek bekroond is. En wie doorleest wordt beloond: Post mortem is een schitterende postmodernistische roman. De auteur speelt met literaire kunstgrepen en probeert daarbij de problematische relatie tussen realiteit en fictie bloot te leggen. Niet het verhaal staat centraal in Post mortem, maar het vertellen zelf.
Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste, meest trage, deel beschrijft het dagelijks leven van schrijver Emiel Steegman. Steegman, huispapa van dochtertje Renée, loopt de hele dag te broeden op een goed onderwerp voor een nieuw boek. Hij beschrijft zijn leven alsof hij zelf het personage is van zijn eigen boek. Zijn buren zijn allemaal karakters en figuranten van het verhaal. Tot het moment dat hem een nieuw idee te binnen schiet; een idee voor een nieuwe roman: ‘Daar huisde het voornemen een roman te schrijven over een schrijver.’ Om zijn personage, de schrijver T, zo levendig en realistisch mogelijk te kunnen beschrijven, identificeert en transformeert Steegman zichzelf tot T. Maar ‘Anders dan Steegman heeft T succes.’ T is de succesvolle vereenzelviging van Steegman en in T kan Steegman al zijn dromen en verlangens kwijt. Met T hoopt hij een verhaal in handen te hebben waarmee hij zelf kan doorbreken, waarna een biograaf zal willen achterhalen wie Steegman nou eigenlijk was. Zijn honger naar het schrijverssucces hangt samen met het idee te blijven voortleven na zijn dood via zijn boeken.
Het onheil slaat echter toe op het moment dat Steegmans laatst verschenen boek De moordenaar een prijs gewonnen blijkt te hebben. Op exact hetzelfde moment overkomt zijn dochtertje iets vreselijks. Ze valt in slaap en wordt niet meer wakker. In het ziekenhuis wordt Steegman telefonisch gefeliciteerd en uitgenodigd in de studio voor interviews, waarbij hem door zijn uitgever op het hart gedrukt wordt dat hij nu zijn kans moet grijpen om ervoor te zorgen dat hij een gevierd schrijver wordt en hij niet snel weer in de vergetelheid raakt.
Hier begint het tweede deel van het boek. Niet alleen verandert de schrijfstijl, ook is gekozen voor een ander lettertype. Het lettertype van een typemachine. En dat is wat Steegman doet: hij typt naast het bed van Renée in het ziekenhuis uit innerlijke drang om te typen. Voor hem werkt het therapeutisch en artsen hebben het idee dat het geluid van een tikkende typemachine een positieve uitwerking heeft op het slapende meisje. Steegman beschrijft de slopende tijd waarin iedere seconde in het teken staat van de vraag of Renée ooit nog wakker wordt en zo ja, in welke toestand ze dan zal ontwaken. Zeker is dat Renée nooit meer de oude zal zijn doordat bepaalde hersendelen voorgoed uitgevallen zijn. In dit tweede deel voeren Steegmans liefde voor zijn dochter en zijn vaderrol de boventoon. De schrijfstijl is prachtig en treffend. De vluchtige associaties en gedachtensprongen zijn zeer realistisch beschreven, als las je een echt dagboek van een vader die doodsangsten uitstaat en gelijktijdig kampt met een schuldgevoel en een gevoel van falen als ouder: wat als hij eerder een ambulance had gebeld? Het tweede deel eindigt als cliffhanger: het blijft onduidelijk of het goed komt met Renée.
Het derde, meest geniale deel wordt opgepakt vanuit een ik-figuur; de biograaf van Steegman. Hier worden losse eindjes aan elkaar geknoopt en vallen de drie delen van het boek samen. De biograaf probeert Steegmans leven te reconstrueren en ontvangt videotapes met opnames van het revalidatieproces van Renée. Steegman is de cameraman en ieder triomf van zijn dochter legt hij vast op film. Er wordt gespeeld met perspectief en met de vraag wat fictie is en wat non-fictie. Een schrijver schrijft over een schrijver die schrijft over een schrijver. En om het nog ingewikkelder te maken: ook dat verhaal wordt geschreven door een schrijver die (toevallig?) een achternaam heeft die begint met de letter T. En er zijn meer overeenkomsten tussen Terrin en zijn personages, zoals het winnen van een grote literaire prijs en het schrijven van een succesroman; De moordenaar van Steegman en De bewaker van Terrin (toevallige antitheses?). En als kers op de taart blijkt dat Steegman is aangeklaagd voor een moord op basis van een vergelijkbare moord in een episode uit zijn roman T. Waar ligt de grens tussen waarheid en onwaarheid?
Post mortem is niet alleen een reflectie van een schrijver op zijn leven en op zijn leven na zijn dood, maar is ook een metareflectie op het verbinden van literatuur met de werkelijkheid. Hoe ver kan je gaan in het genereren van betekenis? Mag je de auteur verbinden aan de tekst die hij of zij geschreven heeft? Of is het zoals W.F. Hermans schreef in Herinneringen van een engelbewaarder: ‘We zijn niet wie we zijn, we zijn wat de wereld van ons weet…’? Een zin die niet toevallig gekozen is als opening van het boek. Lees Post mortem als een tekst met het Droste-effect. Het boek houdt je bezig: als je het boek uit hebt, weet je niet meer waar je bent begonnen of waar je bent geëindigd.