In de nieuwe roman van Pauline de Bok plaatst de auteur consequent twee dingen tegenover en naast elkaar: de mannenwereld van de jacht en de modewereld van Luise (één van de hoofdpersonen), oud en jong, heden en verleden, Oost- en West-Europa, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog, verzet tegen kernenergie toen en megastallen nu, een dagpauwoog en poes Tijger in doodsnood die aan hun lot worden overgelaten, natuur en cultuur en alles wat daartussen zit. Vrouwen die verzeild raken in de nachtclub van een Zwitsers hotel, in de mannenwereld van de jacht, in de Zone waar het boek zich afspeelt. Dat wil zeggen het grensgebied tussen Oost- en West-Duitsland, in – symbolisch – een tussenwereld die niet zwart-wit is, maar de grijstinten vertoont als van de steenachtige rugtekening van een everzwijn.
Om en om wordt het levensverhaal verteld van de ruim 80-jarige Luise Zingg, die een dubbelleven leidde als spionne en een Stasi-officier liefhad, en Merel Alvarez, een jonge vrouw van Nederlandse afkomst met ouders die actief waren in het verzet tegen de komst van een kernreactor in Gorleben. Luise Zingg pachtte een jachtrevier aan de Schwarze Laake. Merel, die na de dood van haar moeder weer in de oude vertrouwde buurt is neergestreken om aan een scriptie te werken, raakt geïnteresseerd in Luises leven. Ze hoort mensen uit, maar ‘het lijkt of iedereen de lust tot roddelen vergaat zodra Luise Zingg ter sprake komt.’ Zoals ze qua woonoord dichterbij haar ouders wil komen, zo wil ze Luise ook naderbij komen; ze besluit te leren jagen. Luise meent alleen dat de jager in haar is gestorven: ‘Ik heb hem al doodverklaard toen het IJzeren Gordijn werd afgebroken. Voor mij is hij mét de Zone in het moeras verdwenen, ik wilde hem zo snel mogelijk vergeten. En nu is hij onverhoeds toch weer opgestaan.’
Het jagen staat symbool voor de jacht op het verleden, op de spoken uit zowel de Tweede Wereldoorlog als de Koude Oorlog. De symboliek van het jagen kennen we ook uit De Boks eerdere roman Blankow of het verlangen naar Heimat (2006), waarin de personages jagen op het wild rond Blankow én op verhalen van overlevenden uit de Tweede Wereldoorlog. Iets soortgelijks is in deze roman het geval. Merels interesse in een vrouwelijke jager groeit hier uit tot interesse in het dossier van Luise Zingg in het Stasi-archief. In dezelfde tijd dat Merel het dossier leest, worden de herinneringen van Luise met de dag levendiger. Zowel aan de Tweede Wereldoorlog en de Stasi-tijd als aan de jacht.
Het dwingendste gedeelte uit deze roman is een passage over de zoon van Luise, Lothar. Ook meteen het gedeelte waarin je je als lezer overigens het meest kunt inleven, want dat is niet over de hele linie van het boek het geval. Lothar schiet een drachtig zwijn dood. Lothars vader, Holger, is woedend, maar dit neemt Lothar niet. Hij wijst zijn vader op de daden die hij in de Tweede Wereldoorlog heeft verricht: het ‘omleggen van mensen.’ Lothar is bang dat de bloeddorstigheid van zijn vader erfelijk is: ‘Er schuilt een beest in mij, een beest waarover ik niets te zeggen heb.’
Dat laatste kun je je afvragen: kun je het beest in jezelf niet beteugelen? Luise vindt ook dat er niets valt te vergoelijken. Daarin zijn ze het eens.
De auteur geeft de lezer van deze ideeënroman dergelijke wezenlijke vragen mee. Die over ‘de grote jacht’ in de Tweede Wereldoorlog (de jacht en moord op de joden) kan de lezer er zelf bij denken. In die zin valt de tweede roman van Pauline de Bok te vergelijken met het familie-epos De stamhouder van Alexander Münninghoff. Op die manier past het verhaal in het huidige tijdsgewricht, waarin de aandacht inmiddels ook uitgaat naar de daders.
De jaagster
Auteur: Pauline de Bok
Verschenen bij: Atlas Contact
Aantal pagina’s: 288
Prijs: € 21,99