Na onze dood gaan we naar de maan. ‘De maan is het vagevuur waarvan sprake is in oude religies, zo genoemd omdat de maan een zwak schijnsel van de hemel is, een vaag vuurtje. In dat vage vuur worden onze zielen gelouterd: ontdaan van de laatste illusies van individualiteit. Dat kan wel even duren.’
Inmiddels op aarde (2014) is het verhaal van elf getalenteerde jongens die in april 1958 op het Gymnasium van Dürer in Antwerpen eindexamen doen. ‘April 1958 is een lentegevoel, een wij-gevoel. We zitten met elf jongens in de eindexamenklas. Elf jongens van zeventien jaar, bijna los, bijna vrij. Vol verwachting tussen ooit en nooit. We noemen onszelf de elf zonen van Kafka’.
De gymnasiasten doen eindexamen en gaan vervolgens naar de universiteit. Zes van de elf worden hoogleraar. Van de klas van 1958 bestaat een klassenfoto. Deze foto bevat een ‘hogere zijnsorde, die niemand kon vermoeden, de foto gaf de volgorde aan waarin we zouden sterven. De volgorde van de zelfmoorden.’ Johan zit helemaal vooraan op de foto, op de achterste rij de verteller, ‘als elfde, ik Frederik.’
Johan overlijdt in 1964, hij is de eerste dode en hij mijmert op de maan over de elf zonen van Kafka. Hij wacht rustig op de anderen, zijn klasgenoten uit april 1958. Geduld is niet moeilijk, want de tijdrekening op de maan is niet zoals op de aarde, een eeuwigheid kan een uur duren, of omgekeerd. Op aarde intussen nog tien overlevers. ‘Toen waren er nog maar tien. Jawel, het aftelrijmpje, bijna een vaste uitdrukking, een voorzet voor open doel. Misschien dachten we het allemaal, maar we zeiden het niet. De grap was te evident, te spreekwoordelijk.’
De elf zullen niet als individuen op de maan overleven, maar als een groepsziel. Later, veel later, gaan de maanzielen naar de zon. De ik-verteller vertelt dat hij daar later op terugkomt, omdat dat een veel moeilijkere materie is. Hij legt dat uit aan de hand van een cryptische zin: ‘Wat er daar gebeurt, valt niet zomaar te begrijpen. En zoals de schrijver die een boek begint de leerling is van wie het boek beëindigt, zo ook is de lezer aan het begin van het boek de leerling van wie het boek uitleest.’
Johan zit dus op de maan te wachten totdat de anderen komen. Iedere klasgenoot krijgt een eigen hoofdstuk waarin zijn levensgeschiedenis wordt verteld: de jaren van trouwen, kinderen, promotie maken, werken en verhuizen, de jaren van hebzuchtig vergaren, scheiden en overlijden.
De opzet is steeds hetzelfde. Hoofdstukken met als titel: ‘Inmiddels op aarde’, met daaronder het sterfjaar en de naam van de overledene. Tussendoor telkens een hoofdstuk ‘Maan’ en een hoofdstuk ‘April 1958’.
In de hoofdstukken over het gymnasium krijgt de lezer een beeld van hoe het er op de school in 1958 aan toegaat. Strenge leraren die worden gehaat door de leerlingen en surveillanten die meedogenloos helpen handhaven. Een totalitaire school die doet denken aan de school uit Bint van Bordewijk, o.a. door de namen en bijnamen van de docenten. Bij Bint legendarische namen zoals Klotterbooke, Van der Karbargenbok, Whimpysinger; bij Inmiddels op aarde o.a. Denboeft, Ganzerik, Snodgrass (Drekzak), Bundelspreeuw. Vooruit, nog een paar omdat de namen zo mooi zijn: Rupsentros, Strobbelaere en Gerdenbreekers.
Er is een hoofdstuk met een overzicht van alle docenten en hun vakken in onder- en bovenbouw. Elke docent wordt beschreven met zijn vak en zijn eigenaardigheden. Wie herinnert zich nog de docent Frans (Compiet) die zijn leerlingen lijsten laat maken van de ‘temps primitifs’, de hoofdtijden van de Franse onregelmatige werkwoorden? Veel aandacht uiteraard voor Latijn en Grieks met de enige docent voor wie de elf sympathie hebben, Delaroche.
De klas maakt twee maal een schoolreisje naar de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel met een (nog steeds actueel) thema: discriminatie. ‘Elf zeventienjarigen op de Expo… het zijn herinneringen die we liever niet hebben…’ Het betreft de herinneringen aan de koloniale tijd van België – op de Expo was een Kongolees dorp waar Kongolezen in etnische klederdracht konden worden ‘bekeken’, een menselijke dierentuin achter hekjes, Afrikanen in rokjes van stro ‘vernederd als museale objecten.’ De elf verrichten daar een heldendaad die nooit de pers haalt, maar ‘dat vonden we juist bij een echte heldendaad horen.’
De maanhoofdstukken beginnen steevast met zinnen als ‘Inmiddels op de maan wachten de anderen’. De zielen van de doden zijn gegroepeerd in roedels, gebaseerd op de inspirerende emotionele verwantschappen die mensen tijdens het leven ervaren hebben, ‘in ons geval zijn de sterkste verwantschappen die van de elf klasgenoten van het eindexamenjaar uit 1958’. Ze zitten in een zielswolk, een web van saamhorigheid. Soms is er contact met andere zielswolken, bijvoorbeeld die van de middeleeuwer Guingamor die samen is met Harry Mulisch en Pat Boone.
Het muziekhoofdstuk op de maan geeft een mooi overzicht van de muziek eind jaren vijftig. ‘Er was nog iets magisch aan de elf /…/ De Muziek. /…/ De grondstof van hun groepsziel.’ Muziek als verbindend element – het ontstaan van de rock-’n roll in 1955, Bill Haley, Elvis Presley, Jerry Lee Lewis. De rock-’n roll duurde tot 3 februari 1959, the day the music died, toen Buddy Holly verongelukte, met een uitloop naar 1962, de doorbraak van de Stones en de Beatles. Ook de (cool)jazz heeft hun gemeenschappelijke interesse.
Het boek zit tot de nok toe vol met literaire citaten en verwijzingen, soms staat de herkomst erbij, soms ook niet. ‘Jongens waren we – maar aardige jongens’, zei Nescio. En: ‘Ik hou van jou helemaal tot aan de maan’ (uit: Raad eens hoeveel ik van je hou van Sam McBratney). De docenten worden getypeerd als ‘ongewervelde lesboeren uit de woestijn van de geest, die niet eens het verschil kenden tussen hun kont en een gat in de grond, verdwaalde minkukels die door een kwalijke vergissing van de natuur – of door politiek gesjoemel – voor een klas terecht waren gekomen.’ Randy Newman en Marten Toonder in één zin.
Uiteraard bevat ‘Inmiddels op aarde’ veel verwijzingen naar De goddelijke komedie van Dante (Purgatorio, het vagevuur) en naar bekende en minder bekende zon- en maanliteratuur uit de mythologie, over de maangodin Selene en de herder Endymion.
Uiteindelijk zitten er tien gymnasiasten op de maan te wachten op nummer elf, de jongen die achteraan staat op de klassenfoto uit 1958. Ze dringen aan op zijn komst, zoals blijkt uit een van de hoofdstuktitels: ‘Maan – Kom nou’. De elf ‘op weg naar iets anders’ – Foetussen waren we – maar aardige foetussen.’
Door de klassenfoto en de opbouw van het boek weet de lezer dat de ik-verteller, ‘Frederik-ik’ het laatst aan de beurt is om te sterven. Hoe moet dat gaan? Zonder verteller immers geen verhaal. Op een slimme manier wordt dit opgelost. De structuur en de opzet van het boek, – de beschrijving van het gymnasium en de docenten uit 1958, vervolgens de beschrijving op de maan en tot slot die van de levensgeschiedenissen van de elf klasgenoten, – maakt dat er een zekere voorspelbaarheid inzit. Maar uiteindelijk blijkt Inmiddels op aarde een mooi leesavontuur, een fantasierijk boek vol literaire en andere verwijzingen. Lucas van Hapert verdient een compliment voor de mooi gestileerde omslag: twee halve cirkels verbonden door een potlood met elf dwarsbalkjes.
Paul Verhuyck, Antwerpen 1940, studeerde Romaanse Filologie in Gent. Hij promoveerde in Leiden. Van 1972-1999 was hij als universitair hoofddocent oudere Franse en Occitaanse literatuur aan de Rijksuniversiteit verbonden. Inmiddels op aarde is zijn zesde roman. Eerdere romans verschenen bij de Arbeiderspers: De doodbieren (1991), Moord door geboorte (1993), De binnendienst (1995), Hout en koper (1999), De elektrische man (2003). In samenwerking met echtgenote Corine Kisling publiceert hij romans onder de auteursnaam Kisling & Verhuyck. Inmiddels op aarde is opgedragen aan Corine.