De nieuwe, fraai vormgegeven bundel van Tsead Bruinja toont voorop een scherp genomen foto van een schop die niet lang tevoren nog gebruikt moet zijn gezien de aarde die er nog aan zit. Achterop ligt de dichter zorgeloos in het hoge gras te dromen. Tussen voor- en achterplat staan 55 gedichten gegroepeerd over 7 afdelingen. Ditmaal geen motto’s van collega-dichters dan wel popmuzikanten, maar is gewoon Bruinja zelf (op een ingelaste sample van Paul van Ostaijen na) ongehinderd aan het woord met al zijn lef en minimale interpunctie en in al zijn kwetsbaarheid. Soms lyrisch getoonzet in de beleving van de (ontoereikendheid van de) liefde tot zijn vrouw naast hem, of het wachten op het wonder van boven. Want Bruinja toont zich ook ontvankelijk voor het religieuze. Een geslaagd gedicht als Licht lijkt daarop te zinspelen:
‘er is licht
en iets dat daartussen staat
een muur
een figuur
een leven lang
ben je onbenaderbaar
kweek je vuisten
bedek je een graf
met je hele lichaam
verduister je het gat
van een deur
er is licht
iets dan daartussen staat
en er is een weg
waarop je je spullen achterlaat
er is licht
dat je iets wil vertellen
ga weg
laat liggen
neem op’
Maar Tsead Bruinja kennen we ook als de man die de ongerijmde trivialiteiten van de omringende, soms huiselijke dan weer vervreemdende werkelijkheid niet schuwt in zijn werk. Hij pikt daarbij maar al te gretig de instantpoëzie (ready mades) mee die de realiteit ons soms al aanreikt. In dit soort gedichten toont de dichter zijn bravoure en zijn flair. Bruinja mijdt het schrijnen niet, zet zijn boosheid of verontwaardiging in, en kruidt het hier en daar met wat maatschappijkritiek, zoals bijvoorbeeld in het sarcastische gedicht Goed Nieuws. In het gedicht Uw plaats in ons meedogenloze archief beproeft Bruinja met succes de sampletechniek. De strofen waarin zich een documentaire-achtig verhaal ontvouwt over mishandeling door soldaten worden afgewisseld met teksten uit een folder die de televisiekijker(?) blijkbaar tegelijkertijd verveeld aan het doorbladeren is. Beide teksten lopen vloeiend en daarin laat zich de hand van een ervaren dichter zien.
Dat de anekdotisch opgezette gedichten zich niet loszingen van die werkelijkheid mag het verwijt niet zijn, maar toch wekken sommige gedichten wel eens de indruk dat de dichter er te makkelijk van uitging dat een wat vlakke anekdote met een enkele rake regel een heel gedicht kunnen schragen. Niet altijd wringt het, wil ik maar zeggen. Niet altijd wil het wonder uit de taal ontstaan. En van waar moet het wonder in de poëzie anders komen? In het gedicht Het haar op onze wonden wordt grijs moet een niet onaardige regel als ‘het is zo’n dag waarop je naar de andere kant van het land zou rijden / vanwege een advertentie op marktplaats’ de aanzienlijk mindere regels als ‘de auto staat uit te blazen onder de kap / en tegenover je een engerd van wie ze na zijn geboorte / meteen de mal hebben gebroken,’ in zijn nabijheid dulden. Soms schuurt het tegen het flauwe aan zoals in een strofe uit Sneeuw dat eerder in NRC Handelsblad verscheen: ‘in het jaar 2008 was ik een man van vierendertig / rende ik samen met mijn vrouw / naakt over het strand van een Duits Waddeneiland / doken we een aprilkoude Noordzee in / alles aan mij werd klein.’ Zoiets bevalt mij matig. Maar terwijl ik bij het lezen van de titel van het gedicht Bruintje Beer op de helft van zijn adembenemende graf mijn hart al vasthield bij de gedachte hier een gedicht over een stoelgang voor mijn kiezen te krijgen, las ik de eerste regel: ‘na een avond chinees zit ik lang genoeg op de wc / om me af te vragen of dit lichaam een geschenk ik / of een straf.’ en vond die eerlijk gezegd niet onaardig. Maar echt raak wordt het pas verderop in dit gedicht bij een regel als: ‘verwelken doen we morgen wel / de nikkei index beleefde een matige dag melden ze op rtl / maar mijn tong voelde fit aan.’ Die fitte tong en die matige nikkei index vormen samen een uitstekend paar. Maar dergelijke verwrongen combinaties waarin het vonkt, laten zich niet makkelijk opsporen, al zijn er wel degelijk.
Een heel ander gedicht is het titelloze gedicht waaraan de bundel niettemin zijn titel ontleende: ‘overwoekerd door de dood en er niet mee bezig overwoekerd door de / liefde en er niet mee bezig overwoekerd door de jaloezie en er niet / mee bezig overwoekerd door de haat en er niet mee bezig / overwoekerd door de geilheid (..)’ enz. enz. Een in zijn massiviteit sterk en overtuigend gedicht dat geheel zonder interpunctie geschreven is en zich waarschijnlijk als een langgerekte zin wil laten lezen.
In Oud nummer wordt uit een ander vaatje getapt. Hierin wordt de aandoenlijke kant van ontoereikendheid op een mooie, ingehouden, haast serene wijze verwoord:
‘op een dinsdagavond viel
het telefoonnummer van een oude vriend
hem in
er werd door een vrouw opgenomen
ik liep langs de tv
hoefde het alleen maar
op te schrijven
het boek viel dicht op de bladzijde
waarop de hoofdpersoon
langs een tv liep
er is iets wat ik moet zeggen
maar wat ik niet kan zeggen
mijn vader vertelde over de sloten achter zijn ouderlijk huis
terwijl ik hem belde om advies te vragen
over een nieuwe wasmachine’
Maar het echte hoogtepunt van de bundel vormde voor mij overduidelijk Het op de groei gekochte einde:
‘aan de overkant van een zin en aan de achterkant van het zwart
van wat niet kunnen slapen is klinkt het zingen van een vogel
maar het kan ook het tikken zijn van een stuk waslijn tegen een paal
de wind door een wapperende vlag
en daar dan doorheen prikken de lijntjes verbinden en dat overkant noemen
geef het geen gezicht geen hoofdletter want wind is niet adem die vermoeid
de wolken de bergtop over duwt
laat dit op de groei gekochte leven zwabberen als een kinderbeen met speling
in de knie en zie dit is af te stellen op daar
één sprongetje maar en je bent er
en geef het een andere naam kijk of de hand uit de lucht of van de grond komt
mis je haar?
één sprongetje en je bent er
tussen neus en lippen door je mond aan het gas je mond aan de honing
in de verte klinkt een vogel zijn lied een massieve woning
een onpeilbare gracht van woorden om je leefhuis om je vleeshuls
wie niet komt
is de vogel
wie niet zingt
die slaapt
in de vogel
zingt
braaf
zing geen hoofdletter
maar fluit een jazzy akkoord
bouw je spieren op
wees rap en sterk voor de vogel
voor het spel met de vogel
zwijgend wordt het lidmaatschap
verlengd
ik heb je lief
als een sikkeneurige ezel
ja ja ja
en ik heb je lief
zingt het brood
zingt het lichaam
en splijt de vogel’
Dit is een ronduit gaaf gedicht en dit toont Bruinja op z’n best. Hier hebben de emotionele pit en de stoere bolster elkaar gevonden. En hoe mooi voegt de ready-made van het zwijgend verlengde lidmaatschap zich in het geheel. Gaat dit over slapeloosheid, wordt hier de kwetsbaarheid van het leven beleden, of uiteindelijk toch misschien de liefde bedreven? Het is van ondergeschikt belang omdat de woorden elkaar aftasten, uittesten en loszingen van hun betekenis om samen een spel te vormen, waarin ze de eigen verbeelding van de lezer gul laten delen.
Al was lezing van de bundel een aangename ervaring en zal herlezing dat later niet minder zijn, ik vermoed niet dat deze bundel uiteindelijk op het erepodium van de allerbeste bundels van 2010 belandt, maar het gedicht Het op de groei gekochte einde kan wat mij betreft dingen naar de prijs voor het beste vers van het jaar.
Overwoekerd
Auteur: Tsead Bruinja
Verschenen bij: Uitgeverij Cossee (2010)
Prijs: € 19,90