De Britse Olivia Laing verhuisde voor de liefde naar New York, maar de relatie hield geen stand. Toch blijkt ze enige deugd uit deze nood te halen: ze kan eindelijk Edward Hoppers schilderijen in het echt zien. Ze kijkt naar het beroemde Nighthawks en ziet – mede door haar liefdesverdriet – iets dat haar niet eerder opviel. Het tafereel is namelijk zo ‘afgesneden’ dat er geen deur naar buiten te zien is: ‘vanaf de straat zat de ruimte hermetisch dicht: een stedelijk aquarium, een glazen cel.’ Eenzaamheid is een van de woorden die het vaakst gebruikt worden om Hoppers figuren te omschrijven, maar Laing staat er ook uitgebreid bij stil hoe ook de enscenering verlatenheid uitstraalt.
De passage over Nighthawks staat in haar derde non-fictieboek, De eenzame stad. Eenzaamheid staat daarin centraal: zowel die van haarzelf, als die van de kunstenaars die ze behandelt. Het is een hybride boek geworden: een mengvorm van essayistiek, memoires, kunstkritiek, kunstenaarsbiografieën en psychologisch (zelf)onderzoek. Laing put uit literatuur, psychologische studies, Youtubevideo’s en archiefmateriaal. Ze gebruikt weliswaar voetnoten om haar bronnen aan te geven, maar De eenzame stad is allerminst een studieboek. Het is vooral een leesboek, inclusief passages die doen vermoeden dat er een prima romancier in Laing schuilt. Echt nieuwe inzichten over eenzaamheid doe je niet op, maar door die emotie als uitgangspunt te nemen werpt ze wel een nieuw licht op de oeuvres van de kunstenaars over wie ze schrijft.
Hoewel De eenzame stad een boek over kunst is, raakt de kunst zelf geregeld op de achtergrond ten faveure van Laings bespiegelingen over haar situatie of over eenzaamheid ‘in het algemeen’. Maar die reflecties koppelt ze vrijwel altijd terug naar het kijken, wat ze aandachtig doet. Ze gaat verder dan een puur formele analyse van onderlinge verhoudingen, composities, enzovoort. Bovendien plaatst ze die elementen in een emotionele context, waardoor ze verder aan kracht winnen. Over de eenzame figuren van Hopper is al ontzettend veel geschreven, maar Laing bekijkt ze met frisse blik en legt uit wáárom ze zo eenzaam overkomen – zie wederom het ‘stedelijke aquarium’ van Nighthawks.
Er is een hoofdstuk aan Andy Warhol gewijd, een kunstenaar – denk aan zijn uitgebreide entourage – die je niet snel met eenzaamheid associeert. Ze begint met Warhol als een jongetje dat moeilijk contact maakte en die zijn slaapkamer veranderde in een ruimte die het midden hield tussen een ateliertje en een eigen wereldje. Op YouTube kijkt ze naar video-interviews met Warhol en ziet hoe hij niet de coole onverschilligheid zelve is die we graag in hem zien, maar juist een nerveuze man die niet goed weet wat hij met al die aandacht moet. Van daaruit betoogt ze dat die eenzaamheid direct doorwerkt in bijvoorbeeld de (machinale) herhaling in veel van zijn werk: zijn Marilyn Monroes in diverse kleuren bijvoorbeeld. Die herhaling reflecteert volgens Laing de wens om niet buitengesloten te worden: als alle delen hetzelfde zijn, wijken ze niet af; kunnen ze niet buitengesloten worden. Onder Warhols gespeelde apathie blijkt veel ellende te schuilen, die je met een puur formele analyse misschien over het hoofd had gezien.
De andere kunstenaars die behandeld worden zijn bij lange na niet zo bekend als Warhol en Hopper: de ‘pop-contratenor’ Klaus Nomi, beeldend kunstenaars Henry Darger en David Wojnarowicz krijgen allen een hoofdstuk. Laing tekent uitgebreid hun schrijnende levensverhalen op: de mensen in Nomi’s omgeving wisten niet hoe ze op zijn aids moesten reageren; Dargers omvangrijke oeuvre werd letterlijk pas na zijn dood ontdekt, niemand wist dat hij kunstenaar was; Wojnarowicz werd mishandeld door zijn vader. Het is een doffe ellende, en daar moet je tegen kunnen. Er blijken soms onderlinge connecties te zijn – vaak van het niveau ‘hij woonde twee straten verder dan de ander’ –, maar in een grote stad als New York lijken dat soms vooral toevalligheden te zijn. Ook zulke details kunnen de eenzaamheid niet bezweren.
Laings non-fictie heeft raakvlakken met literaire fictie, en daar schuilt toch gevaar in. Haar stijl kan wat geforceerd mooi zijn – zo noemt ze een woordenboek een ‘koele scheidsrechter’; een gezocht en niet al te sterk beeld. Er schemert een soort vreemd verlangen naar ‘literair zijn’ door het boek: vooral in de autobiografische delen komt de stijl geregeld overeen met die van fictie. Door het boek heen worden er bovendien ook motieven gebruikt, zoals in een roman: kijken en bekeken worden, glas, enzovoort. Vaak zijn die connecties interessant, maar soms blijven ze vooral versiering. Ook slaat de balans tussen Laings eigen leven en de passages over kunst geregeld iets te sterk door naar het eerste.
Maar uiteindelijk heeft ze een echt en geslaagd kunstboek geschreven. Ze laat je kennismaken met onbekende kunstenaars als Wojnarowicz en Darger, terwijl ze een nieuw licht werpt op de welbekende oeuvres van Hopper en Warhol. Wie na het zien van rijen soepblikken weer eens verzucht dat moderne kunst alleen om ideeën draait en niet om gevoelens, zou verplicht De eenzame stad moeten lezen.