In een interview zei Nico Dros het eens ongeveer zo: ‘Ik ben geworteld in Amsterdam, maar ik heb Texel nooit verlaten’. In zijn juist verschenen verhalenbundel Langzaam afbouwen op deze planeet staat een mooi voorbeeld van dat gevoel van verbonden zijn met twee plekken tegelijkertijd: Doorwaakte nacht. Omwille van zijn werk, maar ook door een ervaring een jaar eerder, blijft de ik-figuur in Amsterdam op de dag dat op Texel Ouwesunderklaas wordt gevierd. Na een merkwaardig verlopen avond en nacht staat hij om half vier op uit zijn Amsterdamse bed: ‘Zolang het feest op Texel nog voortduurde kon ik niet slapen’.
Dros werd in 1956 geboren op het Waddeneiland en ging op zijn 18de in Amsterdam studeren. Daar bleef hij wonen, maar zijn hart bleef uitgaan naar zijn geboortestreek. Bijna al zijn boeken getuigen ervan. Zoals trouwens ook de geur van de Bijbel, zoals die op Texel werd gelezen, uit veel verhalen opstijgt. In deze bundel van acht verhalen geeft Dros bovendien een proeve van zijn veelzijdigheid als stilist. Hij wisselt even moeiteloos tussen luchtigheid en ernst als tussen documentair en bijna mythisch.
Neem het titelverhaal, waarin het besluit van de terminaal zieke Max – hij heeft zelfs al het tijdstip voor zijn euthanasie bepaald – wordt ingebed in een explosieve situatie in het Midden-Oosten, die sommigen het einde van de wereld doet vrezen. De gesprekken met Max hebben in de verte iets Carmiggeltiaans. Zijn besluit om te sterven komt ineens in een ander licht staan nu de ondergang van de wereld zijn eigen persoonlijke plan dreigt in te halen. Ieder reageert op zijn eigen manier op de wereldcrisis. De een sluit zich af voor het nieuws, de ander vlucht de kerk in, zich vastklampend aan een plotselinge verschijning van Maria in een zakje koffiedrab, en anderen kruipen in de kroeg bijeen. Zelfs de herinneringen worden gekleurd door de angst voor de dood: Max begrijpt plotseling waarom zijn gesprekspartner vroeger altijd zijn tanden poetste en dure aftershave op deed als hij een uur ging rennen: ‘En opeens begreep ik het: jij rekende erop dat je met een fris gezicht en een schone mond eerder door een passant zou worden beademd, mocht je onder het lopen onwel zijn geworden en op het asfalt liggen.’
Zo dreigend als in dit verhaal is het niet steeds, maar altijd is er wel iets onheilspellends dat voor een onverwachte wending in de loop van de gebeurtenissen zorgt. Soms vertelt Dros zo levensecht dat je gaat geloven dat er niets aan verzonnen is. In het eerste verhaal, Maagdenbloed, zet hij dat nog eens kracht bij door te beginnen met een citaat van Nabokov: ‘het Leven heeft meer talent dan wij. De intriges die het af en toe verzint! Hoe kunnen wij zo’n god naar de kroon steken? Zijn werk is onvertaalbaar, onbeschrijfelijk.’
Venijnig is hij in De meisjes, een verhaal vol jaloezie, rivaliteit en kleineringen, waarin een literair criticus een romanauteur en vorige minnaar van zijn vrouw bij het vuilnis zet door in zijn recensie te concluderen: ‘Ties Weinacker lijkt me een kleinzoon van Simon Vestdijk, overigens een schrijver die om begrijpelijke redenen tegenwoordig nauwelijks wordt gelezen’.
Bijzonder beeldend is Dros dan weer in het verhaal Going native als hij het straatleven in Jakarta en de kampongs in de buurt ten tijde van Soeharto beschrijft. Dat doet hij letterlijk in geuren en kleuren: ‘Over de stad hing een walm, opstijgend uit open riolen die onder de tropenzon lagen te sudderen. Daarmee vermengde zich roet en rook van het altijd denderende verkeer (…) de Chiliwung, een rivier vol riekende zwadder (…) Maar er waren ook geuren in deze stad waaraan ik werkelijk verslingerd raakte: die van aanbrandende klapperolie (…) Onweerstaandbaar was de zoete nevel van inheemse tabak met kruidnagelen erin’. Bij het lezen van zulke beschrijvingen proef je de stad bijna op je tong.
Een heel ander register spreekt Dros aan in het prachtige (en tragische) Twee dooilingen. Ook dit verhaal uit de tijd van de VOC speelt zich grotendeels op Texel af. Het is een wrange liefdesgeschiedenis tegen de achtergrond van een ziekte die de schapenpopulatie op het eiland decimeert, terwijl de ‘jongkerels’ zich gretig overgeven aan het queesten: een praktijk waarin zij ’s nachts door los staande ramen in de kamers van Tesselse maagden klimmen om ze te beslapen. Dominee Slaterus schreeuwt van de kansel zijn keel schor om de causaliteit tussen de onzedige nachtelijke klauterpartijen en de sterfte onder de schapen te bewijzen. Dros gebruikt in dit verhaal een exuberante taal, doorspekt met humor en ironie, zonder de magie ervan te kort te doen. In één zin vat hij de wanhoop van dominee Slaterus: ‘ Zijn baard werd nat van schuimend speeksel toen hij links en rechts uit de Schrift citeerde om zijn waarschuwing voor de straf van de eeuwige vermorzeling kracht bij te zetten.’
En dan zijn we nog niet eens toe aan de aandoenlijke verwikkelingen tussen Jozef en Nanie, de protagonisten van deze geschiedenis. Met zo’n rijkdom neem je een enkel verhaal dat wat oppervlakkiger blijft, zoals Het weerzien, graag op de koop toe.
Langzaam afbouwen op deze planeet
Auteur: Nico Dros
Verschenen bij: Uitgeverij Van Oorschot (2015)
Aantal pagina’s: 186
Prijs: € 16,50