In 2022 kwam in Italië Fratelli d’Italia (Broeders van Italië) aan de macht. De leider van die partij, en thans premier van Italië, Giorgia Meloni, won die verkiezingen met een tamelijk onwelriekende nationalistische, en in feite post-fascistische, agenda (‘God, land en familie’). Meloni is rechtstreeks afkomstig uit de inmiddels niet meer bestaande politieke partij Movemente Sociale Italiano die opgericht is door aanhangers van de Italiaanse dictator Benito Mussolini. Ze zal nu, wellicht voor de bühne, een iets gematigder toon aanhouden, maar dat zoiets zorgwekkend is, staat buiten kijf. Ook nu weer lijkt Italië met andere woorden klaar te staan ‘om zich te plooien naar de ergste regeringen. Het is zoals bekend een land waar alles slecht functioneert. Het is een land waar chaos, cynisme, incompetentie, verwarring heerst.’
Deze zinnen verschenen echter niet vorig jaar, maar ruim zestig jaar geleden in een essay dat samen met tien andere essays van Natalia Ginzburg uit de jaren veertig en vijftig is gebundeld onder de titel De kleine deugden. De bundel verscheen al in de loop van de jaren zestig, in dezelfde volgorde en met deze titel, maar zijn nu in het Nederlands vertaald en ingeleid door journalist Jan Postma. In deze recensie komen overigens niet alle essays aan de orde.
Verzet tegen het fascisme
Ginzburg (1916-1991), geboren in Palermo als Natalia Levi, was een Italiaanse romancière, essayist en op latere leeftijd politica wier leven werk getekend zijn door precies datgene waar Italië nu weer mee te maken lijkt te krijgen: fascisme en nationalisme. Haar vader is joods en haar moeder katholiek, maar gelovig wordt ze niet opgevoed. Haar hele familie verzet zich tegen het in die tijd oprukkende fascisme; haar broer vlucht naar Zwitserland en haar vader en haar eerste man, Leone Ginzburg, een professor in de Russische literatuur worden vastgezet. Wanneer hij vrijkomt, wordt hij verbannen naar een klein dorpje in de Abruzzen.
Over die tijd komt de lezer meer te weten in het openingsessay ‘Winter in de Abruzzen’, waarin ze in een droge, bijna ironische stijl beschrijft hoe zij die tijd met haar gezin doorbrengt. Ze verhaalt over de manier waarop ze proberen in te burgeren in een klein dorpje waar zij als stadsmeisje in eerste instantie geen voet aan de grond kan krijgen. Uiteindelijk keert haar man terug naar de stad, nadat de Duitsers Italië zijn binnengevallen. Hij wordt daar op gruwelijke wijze doodgemarteld door de Gestapo.
Geknakt vertrouwen
Achteraf moet ze constateren dat zij voor de dood van haar man en nota bene in ballingschap nog ‘vertrouwen in een lichte vreugdevolle toekomst [had], vol ingeloste verlangens, vol ervaringen en gewone heldendaden. Maar dat was de beste tijd van mijn leven en pas nu die me voorgoed is ontglipt, pas nu besef ik dat.’ En in een later essay, getiteld ‘De Mensenzoon’ dat na de oorlog verscheen, noteert ze: ‘Ik heb altijd het gevoel dat we op een goede dag weer ’s nachts moeten vluchten en alles, rustige kamers en brieven en herinneringen en kleding achter moeten laten (…). We genezen niet meer van de oorlog. (…) We zullen nooit meer onbezorgde mensen zijn, mensen die nadenken en studeren en in vrede hun leven leiden. Jullie zien wat er met onze huizen is gebeurd. Jullie zien wat er met ons is gebeurd. We zullen nooit meer geruste mensen zijn.’ Het zijn zinnen die je als vuistslagen treffen.
Het zijn de essays waarin de (nasleep van) de oorlog een rol speelt, die het meest indringend zijn. Het essay waar het citaat in de inleiding uit komt, is zelfs een wat klagerig aandoend stuk over waarom Engeland geen fijne plek is. Ook het bekende en veelgeprezen ‘Hij en ik’, over haar relatie met haar tweede man, is een stuk minder indrukwekkend omdat het de lading lijkt te missen die essays als ‘Winter in de Abruzzen’ en de ‘Mensenzoon’ wel hebben.
Aansprekend
Maar onder aan de streep maakt dat niet uit; haar ogenschijnlijk eenvoudige stijl en de als gezegd soms licht ironische ondertoon maken dat ook de mindere essays de moeite van het lezen waard zijn – de zin met actualiteitswaarde aan het begin komt nota bene uit één van de mindere stukken. Maar haar persoonlijke blik op de gevolgen van het nationalisme en fascisme blijven de lezer het meeste bij. Zoals Jan Postma in zijn mooie inleiding terecht opmerkt, is de ‘materie autobiografisch, maar dat geldt niet voor het resultaat. Het proza is tegelijkertijd specifiek en intiem en voorzichtig losgeweekt van de particuliere omstandigheden van Ginzburgs leven. Ja, het is haar leven waarover ze schrijft, maar door erover te schrijven begint dat ene leven toch en beetje te voelen als hét leven.’
Misschien is dat wel de reden dat de teksten ook nu nog aanspreken. Laten we hopen dat Ginzburg ook in het huidige Italië veel gelezen wordt – zodat Fratelli d’Italia het niet al te lang uithoudt in het centrum van de macht.