Nairi Zarjan heeft literair vorm gegeven aan het Armeense volksepos over de helden van Sassoen. Zoals alle volksverhalen is ook dit geleidelijk ontstaan. Het is gebaseerd op mondelinge overlevering van generatie op generatie, voortdurend aangepast en aangevuld. In de tweede helft van de 19e eeuw is het voor het eerst als geheel op schrift gesteld door een Armeense geestelijke. Dit past goed bij het in die tijd opkomende nationalisme, dat ook onder Armeniërs veel weerklank vond. Nairi Zarjan heeft zijn versie van het epos, geschreven in 1966, hierop gebaseerd. Hoewel hij zijn best gedaan heeft zoveel mogelijk recht te doen aan het oorspronkelijke werk, heeft hij toch ook getracht het verhaal te verlevendigen.
De Armeniërs zijn trots op hun zeer oude geschiedenis, waarvan de wortels, volgens sommigen, teruggaan tot 2492 voor Christus. Hun woongebied centreerde zich rondom de berg Ararat in het oosten van Turkije. Naast het feit dat het woongebied van de Armeniërs periodes heeft gekend van onafhankelijkheid is het ook vaak een speelbal geweest van machtige buurstaten. Momenteel rest er slechts een Armeense rompstaat in de Kaukasus als gevolg van de ineenstorting van de Sovjet-Unie. Dat de Armeniërs als volk hebben overleefd, is te danken aan hun eigen taal, het eigen schrift en eigen godsdienst. Eind 19e eeuw werden er door de Turken op instigatie van sultan Abdul Hamid II grote slachtingen aangericht onder de Armeniërs en in 1915 werd dit nog eens dunnetjes overgedaan door de Jong-Turken. Het wordt wel beschouwd als de eerste genocide van de twintigste eeuw, waarvan ook de familie van Nairi Zarjan het slachtoffer is geworden.
Het epos over de eigenwijze helden van Sassoen is een weerspiegeling van deze veelbewogen geschiedenis van Armenië. Er zijn verwijzingen te vinden naar conflicten met Arabieren, Perzen, Byzantijnen en kruisvaarders en het lijkt een Bijbelse inspiratie te hebben.
Het epos vertelt het verhaal van vier takken van de stamboom van Sassoen, de bakermat van Armenië. De eerste tak is die van Sanasar en Balthasar, de tweede van Mehèr de Oudere, de derde van David van Sassoen en de vierde van Mehèr de Jongere. De stammoeder van het Huis van Sassoen is de beeldschone, als het licht van de zon schijnende Armeense prinses Tsovinar. Zij raakt onbevlekt zwanger door het drinken van water uit een toverbron en wordt moeder van een tweeling, de beresterke Sanasar als eerstgeborene en de half zo sterke Balthasar. Zij zijn de stichters van het Huis- en de bouwers van de burcht van Sassoen aan de bron van de toverbeek. Als Balthasar met zijn broer ruzie maakt over een liefdesbriefje van prinses Goudhaar met de Veertig Vlechten aan Sanasar, loopt het niet uit op broedermoord zoals bij de bijbelse Kaïn en Abel, maar op een verzoening. Als gevolg hiervan biedt Sanasar, na samen met zijn broer prinses Goudhaar te hebben bevrijd uit een monsterachtige betovering, Goudhaar aan aan zijn broer met de woorden: ‘Als je wilt, mag jij Goudhaar wel nemen.’. Balthasar weigert dit aanbod. Dit is typerend voor het epos; het is seksistisch en macho qua karakter. Vrouwen zijn bloedmooi, meestal zwak, vilein of opofferend en beschikken over magische krachten, maar hebben niets te zeggen. Mannen zijn vreselijk sterk, opvliegend, dapper, betrekkelijk dom en alleen maar bezig met moord en doodslag: ‘De kalief riep zijn beulen bij zich en zei: “Gaan jullie hun daar eens even de keel doorsnijden.”’
Aan David is verreweg het grootste deel van het epos gewijd. Hij vertoont veel overeenkomsten met de Bijbelse koning David. Net als deze begint hij zijn carrière als herdersjongen, is hij opvliegend van karakter en moet hij een tweestrijd leveren met de koning van Egypte, reusachtig van postuur. Geboren als kind van ouders die een eed hebben gebroken, wordt David zelf ook een eedbreker als hij verstrikt raakt in de netten van de, alweer, beeldschone jonkvrouw Chandoet. Hij haalt hierdoor de woede op zijn hals van de vrouwelijke sultan Zmushkik, met wie hij verloofd was en met wie hij al ringen had uitgewisseld. David wordt uiteindelijk, overeenkomstig de oude geschriften, gedood door zijn eigen dochter verwekt bij Zsmushkik.
Ook zijn zoon Mehèr, uit het huwelijk met Chandoet, blijkt niet bepaald voor de poes te zijn. Hij doodt zijn ooms en toont zich in een gevecht de meerdere van zijn vader. ‘David voelde zich zwaar vernederd; hij kon zich niet inhouden en zei: “Mehèr, jij hebt dit gevecht met mij uitgelokt en je hebt mij tegen de grond gegooid; je hebt mij voor schut gezet. Ik heb Onze-Lieve-Heer aangeroepen en Hem gebeden dat jij nooit zult sterven en geen nakomelingen zult krijgen.”’
Voortdurend speelt de magie der getallen een grote rol in dit epos. Zo viert Mehèr, op de sterfdag van zijn ouders, om boven genoemde vervloeking te vergeten feest met ‘veertig jonge mannen en veertig huwbare meisjes, en zij dronken zeven jaar oude wijn’.
Deze Mehèr de Jongere is geboren met een druppel bloed in de palm van zijn hand, een verwijzing naar de stigmata van Christus. Ook verder bestaat er gelijkenis met Jezus. Hij maakt zich voortdurend zorgen om de slechtheid van de mensen op deze wereld. Aan het eind van het epos sluit Mehèr zich op in een rots, omdat de aarde zijn gewicht niet langer kan dragen (door de zonden van de mensheid die hij op zijn schouders torst?) en hij komt tweemaal per jaar weer tevoorschijn om te zien of de wereld al beter is geworden. Hij belichaamt de hoop van de Armeniërs op verlossing, ook nu natuurlijk nog een uiterst actueel thema voor de Armeniërs.
Hoewel het verhaal vlot wegleest als een, helaas niet geïllustreerd, volkssprookje, blijft het niet echt boeien. Daarvoor zijn de in het verhaal vigerende figuren te eendimensionaal en mist het diepgang. Ook de voortdurende moord- en slachtpartijen gaan uiteindelijk vervelen. Vanuit politiek en historisch perspectief is het epos eigenlijk veel interessanter en in dit licht bezien is het in de bewerking van Nairi Zarjan en de vertaling van Anna Maria Mattaar zeker, ook voor ons in Nederland, toegankelijk gemaakt voor een breed publiek.
De eigenwijze helden van Sassoen
Auteur: Nairi Zarjan
Vertaald door: Anna Maria Mataar
Verschenen bij: Uitgeverij Athenaeum
Aantal pagina’s: 296
Prijs: € 19,99