Nachoem M. Wijnberg – Namen noemen

Wijnbergs eigenzinnige logica

Recensie door Albert Hogeweij

Het onderwerp van zijn jongste dichtbundel, Namen noemen, heeft Nachoem M. Wijnberg dichtbij huis gevonden: het domein van de Nederlandse, maar ook buitenlandse literatuur, met name poëzie. Aan de hand van associatieve gedachten en citaten van collega-dichters worden zaken als schaamte en trots in de poëzie, onderlinge solidariteit en concurrentie, het belang van gedichten, nominaties, bloemlezingen, literaire tijdschriften, voordrachten en zo meer verkend. 

Alles uiteraard tussen het noemen van vele namen door, want de titel van de bundel wordt wat dat betreft meer dan waar gemaakt. Niet gehinderd door welk onderwerp ook, bewandelt Wijnberg uiteindelijk volop de zijpaden van zijn gedachten. Zodoende kan er zomaar een aarzelend antwoord gevonden worden op waarom het nooit iets geworden is tussen Nederlandse soldaten en Nederlandse poëzie: ‘misschien omdat we daar enkel door de lucht zweefden / en alles uit onze handen lieten vallen wat we niet naar huis wilden nemen.’ 

De deur hoeft niet op slot

Wijnberg heeft gedichten ooit wel eens ‘betekenismachines’ genoemd, instrumenten om tot inzicht te komen. Gelijkwaardig aan hoe in de wetenschap kennis wordt opgedaan. De onderzoekende toon graaft zich een weg door het aan de orde gestelde onderwerp heen. Eerder is ook gezegd dat deze dichter werkt in de talmoedische traditie, waarbinnen kwesties eindeloos bediscussieerd worden door opeenstapeling van commentaar op commentaar. Opeengestapelde eenvoud die geleidelijk aan complexer wordt. Een beeld als ‘alle kleren over elkaar aantrekken’ duikt in diverse bundels en opnieuw in deze bundel op. Het geruststellende van al zijn opgeworpen probleemstellingen is dat ze niet op een definitief antwoorden aansturen. De deur van wat wij niet weten staat altijd open en hoeft niet op slot. Beter dan met een antwoord te zijn gediend laat een vraag zich met een andere vraag vergelijken. Geen dichter die de voegwoorden zoals en alsof zo vaak bezigt. Bedwelmend hoe hij beelden inpakt, oproept en uitruilt tegen andere vergelijkingen. Bijna laat ontsporen. Deze vaak overvolle gedichten hebben de eigenzinnige logica van Wijnberg van harte nodig om overeind te blijven. Een logica waarin tegengestelde begrippen tegen elkaar worden uitgespeeld, tot er een schijn van dichterlijke harmonie lijkt bereikt, waarin dingen even ver van elkaar als tot elkaar komen. 

Een typische Wijnbergconstructie zit in de titel van het gedicht: Makkelijker dan wie sneller van mij wegliep dan ik die achterna kon. Het is Wijnberg te doen op dit soort tegenstellingen aan te sturen om zich er vervolgens middels gedachtesprongen van te bevrijden. Voor wie Namen noemen niet een eerste kennismaking met Wijnberg vormt, zal het soort meanderende, van rijm en metrum verstoken zinnen zeer vertrouwd zijn. Een soort maniëristisch parlando met ingebedde zinsconstructies die het best in mondeling taalgebruik gedijen. ‘Hoe kan ik zo slecht / in luisteren zijn, denk ik, wanneer ik terugkom op wat ik eerder vond, / omdat iets in de toon van het gehoord hebben / van Alfred Schaffer klinkt als het gehoord hebben van Frank O’Hara / en die hoort wat iemand had kunnen zeggen die allang weg is, / waarheen hij niets had hoeven mee te nemen / want wie hem ontvangt heeft precies dezelfde maten als hij, / zelfs van zijn schoenen.’ 

Brodsky

Met deze spreektaalachtige constructies en hoge mate van terloopsheid van zijn zinnen wekt Wijnberg de schijn de opgeroepen associaties niet echt te structureren en te sturen, maar dat ze zelf op ieder moment er met het gedicht vandoor kunnen gaan. Zijn gedichten bestaan vaak uit een concrete, anekdotische en een daarop voortbordurende beschouwende laag. In een gedicht als Waar een gedicht goed voor is doseert Wijnberg het anekdotische met het zich daarvan loszingende beschouwende. Het begint met: ‘Als mij gevraagd wordt waar poëzie goed voor is / maak ik het altijd iets groter dan ik kan verdedigen, dat is de afspraak / tussen dichters die hun vak een beetje kennen. Voor de tweede keer deze week / lees ik een aanval op Brodsky omdat die gezegd had dat poëzie schrijven / het hoogste doel van de menselijke soort was, een versneller van het bewustzijn / en van het begrijpen van de wereld’. Hoewel dit raakvlakken heeft met de poëtica van Wijnberg zelf wordt hierop niet ingegaan, maar volgen particuliere mededelingen over Brodsky ‘die twee of drie dichters / probeert te zijn (ik wil hem vragen waarom zo weinig)’ En dan komt de dag dat ik opgeef / en op weg ga naar Artaxerxes’. 

Hiermee wordt de anekdote de rug toegekeerd en flitsen namen uit diverse citaten over en weer: ‘Wat ik over Themistocles / kan zeggen komt uit een gedicht dat zo sterk is dat ik de precieze woorden / niet hoef te weten. Wie over Kaváfis zei dat hij nog beter kon worden / in vertaling kende niet eens de taal / waarin het gedicht geschreven was. Brodsky mocht het zeggen / omdat hij wist wat ballingschap kostte, / zoals Herbert schreef in nog zo’n gedicht.’ 

Dan leest men wat Brodsky zei over Kaváfis ‘dat hij van een metafoor enkel het eindpunt gebruikte, wie het leest / kan terugkijken naar waar het een metafoor van was / of niet – ik denk dat ik weet wat hij bedoelt, maar ben niet zeker / of het woord metafoor hier het meest juist is. (…) Wat niet betekent / dat ik moet toegeven dat wat iemand van een gedicht niet begrijpt / een groter begrijpen is’. 

Een teveel van het ene kan soms het best in het licht van het tekort van het tegendeel bezien worden, zoals hij in een ander gedicht over Tsjechov schrijft: ‘Tsjechov zei enkel dat het makkelijk was een verhaal te vinden, / niet het te schrijven, maar misschien voelde hij sterker dan anderen / dat het aantal ongeschreven verhalen minder groot moest worden’. Men kan in ieder geval stellen dat Wijnberg het speelveld \ breder maakt met het inzetten van metaforen bij wijze van gevolgtrekking. Voortdurend kantelt het beeld in een volgende metafoor en intussen ontsnapt de vraag aan zijn ultieme antwoord.

In het openingsgedicht van de bundel staat: ‘een naam is gast van wat is (wie heeft dat gezegd?) / en daarom geeft wat is wat de naam heeft de beste kamer’. Wijnberg betoont zich in Namen noemen een even royale gastheer als naamgever. De beste kamer krijgt de poëzie zelf: ‘De lichtste droom / van wie in de bergen woont: dat de rivier / mij naar de zee brengt’. Uiteindelijk is poëzie de zee waaruit alle rivieren van dichters gevoed worden en voeden dichters elkaar. En zo bekent ook Wijnberg dat hij ‘iemands echo wil zijn / alsof die in mijn naam schrijft.’ 

Lappen woestijn

Wie gemeend had met deze gedichten iets wijzer te worden van hoe de maker ervan zich verhoudt tot zijn collega-dichters, wie hij werkelijk goed vindt en wie minder, komt bedrogen uit. Bij uitzondering geeft hij prijs dat hij is afgehaakt bij Kees Ouwens. En ook Brodsky rekent hij niet tot de allergrootsten. Evenmin verschaffen de gedichten poëticaal inzicht. Al lezen de meeste qua toon als volgens een herhaalrecept geschreven, echt voorspelbaar wordt het nooit. De kern van zijn poëzie is een ware oase, maar men moet de lappen woestijn eromheen voor lief dulden. Ook Namen noemen is vele parels rijk, maar ze worden met de hele oester opgediend. 

De vraag is of de schoonheid van deze parels door de soms behoorlijke taaie anekdotiek verdund of verrijkt worden. Met alle 62 gedichten achter elkaar lezen komen deze pareltjes dan ook niet tot hun recht. Maar de geduldige fijnproever zal aan zijn trekken komen met juweeltjes van zinnen, als: ‘De magerste zijn als de laatste / die nog door een deur die gesloten wordt / heen gekund had’. Of iets ronduit ontroerends als: ‘blijf stil tot jullie zacht kunnen huilen’. In het gedicht Je mag mij een naam die je nog niet aan het vertalen bent noemen wordt de lezer uitgenodigd: ‘Alsof je zo veel gedichten / van mij gelezen hebt mag je mij de naam geven van de beste regel die je van mij kent’. Na lezing van Namen Noemen zou de naam van deze dichter best mogen luiden: ‘want woorden als om te vinden / zijn snel niet meer alsof ze achtergelaten zijn’.

 

Omslag Namen noemen - Nachoem M. Wijnberg
Namen noemen
Nachoem M. Wijnberg
Verschenen bij: Uitgeverij Pluim
ISBN: 9789493256583
128 pagina's
Prijs: € 22,99

Meer van Albert Hogeweij:

Recent

21 maart 2023

Alles geschreven...

Over 'Cinemascope' van Gerrit Brand
16 maart 2023

Diepzinnigheid in weerbarstige verhalen

Over 'Kilometer 101' van Maxim Osipov
14 maart 2023

Gümüşay wil geen intellectuele poetsvrouw meer zijn

Over 'Spreken en zijn ' van Kübra Gümüşay
13 maart 2023

Grappen maken behoort tot de essentie van de Egyptische cultuur

Over 'Bier in de snookerclub' van Waguih Ghali

Verwant