Wanneer Myrte Leffring haar gedichten voordraagt (te zien op NPO Cultura) spreekt ze met haar hele lichaam. De woorden komen aarzelend, worden nauwkeurig gevormd en vervolgens zorgvuldig geplaatst in een regel die het enjambement op de meest perfecte wijze weergeeft. Lichte bewegingen van hand en hoofd ondersteunen het ritme. Bij de laatste regels neemt het stemvolume voorzichtig af, de slotwoorden komen er haast fluisterend uit.
Het is een performance in bescheidenheid die goed past bij de verzen uit de debuutbundel Om je schouders hang ik de nachten. De voornamelijk melancholische strekking van de gedichten wordt in korte regels en in trefzekere klanken tot leven gebracht. Het is de kracht van Leffring om in weinig woorden een situatie te schetsen die gaandeweg herkenbaar wordt en naar het einde toe in een kleine apotheose openbreekt.
Ik wil een huis
met stenen die heten
een tuin met bloemen
die spreken
fluisterende schaduw
langs mijn dak
geluid van zomervliegtuig
geen tekst aan staart
warme bromvlieg
hemelronk
alles komt goed
In dit gedicht is de eenvoud zo glashelder dat de twijfel rijst het gedicht niet goed gelezen te hebben. Maar er is niets meer dan dat. Een kinderlijk zomergevoel, een uitgebeende tekst die als een weemoedige dagboekaantekening direct beklijft: huis, tuin, bloemen, vliegtuig, bromvlieg, goed. Het mooie woord ‘hemelronk’ vormt het hoogtepunt van de verbeelding, daarna volgt de sentimentele afsluiting. Het mag simpel lijken, het is vooral scherpzinnig. En uiterst sensitief.
Weemoed en verlangen vormen de basis van Leffrings werk. Geliefden die elkaar verlaten (vijf dagen geleden/ deed zij/ de deur dicht) en geliefden die naar elkaar verlangen (ik zie nog zó/ hoe jij naar mij/ keek toen ik deed/ wat ik deed langzaam). Er is ouderdom, ziekte en dood (ik zit bij je/ ik kom elke dag/ om je te vertellen/ wie ik ben) en er is vooral veel terugkijken naar vroeger. De kindertijd als oorsprong van eeuwige beloften en veiligheid. Drijven is zo’n gedicht, op het pathetische af:
Mijn moeder is een eiland
in de tijd
ik zag de ouders van mijn vrienden
ouder worden
ze kregen kwalen, rimpels, ze klaagden
als bejaarden of lagen in
een ziekenhuis
mijn moeder niet, zij is een eiland
waar ik naartoe drijf als de stroming
het mij toestaat
Maar na de liefdesbezwering, de verlatingsangst en het afscheid aan de rand van het graf komt de dichter met een keiharde uitsmijter:
we lachen harder
dan eigenlijk kan
En meteen is het warme gevoel verdwenen. Het is een heerlijk, sardonisch einde, waarbij de vraag opgeworpen wordt wie de ‘we’ zijn die zo onbedaarlijk moeten lachen. Dochter en moeder, dochter en broers of zussen, dochter en medestanders? Gelukkig past Myrte Leffring deze extreme contrasten toe, het zijn de gerichte kogels waarmee ze haar vermeende ‘gevoelsversjes’ rigoureus aan flarden schiet.
Er wordt ook flink geleden in deze bundel: het laatste deel is gewijd aan lijden en sterven. In het gedicht Lunch kruipt Leffring in het hoofd van een dementerende bejaarde man. Hij verwart heden met verleden en probeert zijn herinneringen te matchen met de situatie waar hij in verkeert:
Het ruist achter zijn voorhoofd
hij ziet zijn armen fladderen
zou wel iets te drinken lusten
maar misschien komen dan
die vogels weer
zijn mond voelt zacht en nat zo
was zij ook, ooit, in een
veld vol golvend graan
Op indringende wijze confronteert Leffring de lezer met de hulpeloosheid van iemand die nog steeds bestaat maar er eigenlijk niet meer is. Haar taal is bijzonder geschikt om de krachteloze hersenschimmen te verbeelden en kenmerkt zich door de lieflijkheid waarmee ze te werk gaat. Regels vol erbarmen en zacht gevoel, zonder in de valkuil van het larmoyante sentiment te belanden. Daar zijn haar woorden te raak voor, de beelden worden niet omfloerst door enig effectbejag.
Nog directer is het gedicht Tabee. Een aangrijpend relaas over de genoegdoening van een mishandelde vrouw die haar man en belager de deur wijst. En weer op die nuchtere toon, een haast emotieloze opsomming van feiten die door de voortdenderende kadans nog meer impact krijgt:
Je neukte me kreupel
nam me voor lief
schond mijn schande
verdraaide mijn armen
mijn woorden mijn zinnen
pakte mijn handen
jij huilde, ik niet
Na paginalang meegevoerd te zijn op de ritmische golven van het wel en wee uit Leffrings pen volgt opeens de bewustwording: er is geen interpunctie. Nergens een punt of komma te bekennen, behalve hier en daar om twee zinsdelen uit elkaar te houden. De gedichten beginnen allemaal met een hoofdletter, als om een officieel startpunt te markeren, en storten zich vervolgens als een waterval de diepte in. Dat werkt goed, het houdt de vaart erin en geeft de weemoedige sfeer tegelijkertijd een zekere urgentie: het tempo dat de lezer automatisch aanneemt wordt niet gehinderd door obstakels. Alleen de goedgeplaatste witregels zorgen voor een aangenaam oponthoud.
Lees Om je schouders hang ik de nachten in kleine stukjes tegelijk, de overdaad aan zwaarmoedigheid kan wat veel zijn. Leffring houdt haar poëzie dicht bij zichzelf, een vanzelfsprekende debutanteneigenschap, maar haar talent doet sterk verlangen naar een meer weidsere blik, die hopelijk in de volgende bundel tevoorschijn komt.
Om je schouders hang ik de nachten
Myrte Leffring
Prijs: € 14,95
Uitgegeven bij Van Gennep