De titel van een boek is een beetje te vergelijken met de vlag op een schip: hij moet in de eerste plaats de aandacht trekken en in de tweede plaats informatie geven over dat schip. De titel van dit boek roept associaties op met wat gewoonlijk onder de noemer kasteelromannetjes, bouquetreeksboekjes, of hoe je ze ook noemen wilt, wordt weggezet. Als later duidelijk wordt dat Liefde is een rebelse vogel, een citaat is uit de opera Carmen, is de toon daarmee toch wel gezet.
Zoektocht
De rebelse vogel uit de titel slaat niet alleen op de liefde, maar ook op een van de hoofdpersonen – Zetá – een jonge vrouw die in Spanje op zoek gaat naar haar vader die al vroeg uit haar leven verdwenen is. De zoektocht is eigenlijk een excuus voor haar eigen rusteloosheid en ontevredenheid, die haar van het ene in het andere avontuur stort. Wars van conventies en niet gehinderd door enige terughoudendheid belandt ze in allerlei situaties. Waarvan een vluchtige ontmoeting met een jongeman in de trein uitloopt op een gênante en ongemakkelijke seksscène. In zijn anatomische onmogelijkheid slechts geëvenaard door Goldmund in Narziss und Goldmund van Hermann Hesse, toen die probeerde in bed twee vrouwen tegelijk te bevredigen.
In Spanje trekt Zetá in bij een tante en oom, maar ook daar houdt ze het niet lang vol. Ze werkt in een bar, op de visafslag, trekt naar Koerdistan om de jongen uit de trein ervan te weerhouden een terrorist te worden, heeft relaties met mannen en vrouwen, maar vindt nergens rust. Tijdens haar omzwervingen schrijft ze haar ervaringen op en er worden diverse boeken van haar hand uitgegeven, zonder dat de auteur ervan bekend wordt gemaakt. Deze boeken worden gelezen door een psychologe, die gedurende het hele verhaal naamloos blijft. Zij raakt gefascineerd door de boeken: later komt zij erachter dat een van haar cliënten de auteur is. Zetá en de psychologe raken verwikkeld in een hartstochtelijke aan-uit-relatie, waarin de psychologe opvallend passief en afwachtend is en Zetá haar eigen norse, onvoorspelbare zelf blijft, met niets of niemand rekening houdt en het leven van de psychologe in en uit loopt zoals het haar belieft.
Onbeholpenheid
Het verhaal van de psychologe is de tweede lijn in het boek, dat geheel in de ik-vorm geschreven is, in tegenstelling tot de hoofdstukken waarin Zetá in de derde persoon enkelvoud beschreven wordt. De psychologe is een weifelende, passieve vrouw die geen beslissingen durft te nemen en lijdzaam haar dagen doorbrengt. Ze vindt haar leven leeg, haar werk geeft geen voldoening en ze heeft een slechte relatie met haar moeder. De boeken van Zetá – en later Zetá zelf – brengen verandering in haar leven. Naarmate hun relatie langer duurt – van echt vorderen kun je niet spreken – komt de psychologe stukje bij beetje dingen uit het verleden van Zetá te weten, totdat ze uiteindelijk voor de keuze staat om Zetá te volgen of uit haar leven te bannen.
Het is onmogelijk om je als lezer met een van beide hoofdpersonen te identificeren of ze zelfs maar sympathiek te vinden: de ene is een egoïstisch kreng, de andere een onduidelijke treurwilg. Bovendien wisselen het verhaal van Zetá en dat van de psychologe elkaar onregelmatig af en springen we terug in de tijd en weer naar het heden in een volgorde die niet duidelijk is, evenmin als de noodzaak daarvan. Het hele boek komt een beetje onbeholpen over: de karakters zijn plat en komen maar niet uit de verf. Het taalgebruik is enthousiast maar zeer voorspelbaar – volle borsten, zwoele ogen – en de metaforen zijn afgezaagd en clichématig of doen juist een krampachtige poging origineel te zijn: ‘Waar leven is, ligt de dood op de loer.’ En: ‘Voor een mens is dit een druppel, maar voor een mier is elke druppel een emmer.’
Grote liefde
De schrijver, Mounir Samuel, is een Nederlandse politicoloog, publicist, Midden-Oostencorrespondent en auteur met een Egyptische achtergrond. Mounir Samuel was tot 2015 bekend als Monique Samuel, maar besloot dat zij als man door het leven wilde gaan. Over het algemeen zou zulke informatie overbodig moeten zijn om een boek te beoordelen: Oscar Wilde vertelde al dat er slechts twee soorten boeken bestaan: goed geschreven en niet goed geschreven. Maar Zetá wordt in deze roman verliefd op een jonge priester, die een transgender blijkt te zijn met de lichamelijke kenmerken van beide geslachten en juist de hoofdstukken waarin hun verhaal wordt verteld, zijn de moeite waard. Zetá trouwt in het geheim met haar grote liefde Tomás, maar als lezer zie je al van ver aankomen dat hun beider toekomst geen lang leven beschoren is: Tomás sterft als er plotseling een rotsblok op de weg valt waarop zij met de motor rijden. Het was ook te mooi om waar te zijn, maar de kunstgreep doet een beetje geforceerd aan: als deus ex machina wordt er ingegrepen om Zetá verder te laten gaan, opdat ze uiteindelijk bij de psychologe kan belanden.
Elegante seksscènes
Samuel beschrijft hun liefde als iets geheel vanzelfsprekends, zonder vooroordelen en zonder morele kanttekeningen. Zoals hij dat ook doet als hij de verhouding tussen Zetá en de psychologe beschrijft, of die van Zetá met een aantal mannen, of als de psychologe fantaseert over een verboden relatie met een heel jonge cliënt: uit de hoofdstukken die hierover gaan blijkt dat Samuel wel degelijk schrijven kan. De kracht waarmee deze liefde beschreven wordt, zorgt ervoor dat de lezer onvoorwaardelijk meegaat in de loop van de gebeurtenissen. Bovendien zijn de seksscènes, die toch vaak een struikelblok vormen voor menig auteur, spannend en beeldend geschreven, zonder dat het verhaal vervalt in obsceniteiten en schuttingtaal of anderzijds juist medische termen: Samuel weet een vrijpartij soepel en elegant weer te geven zonder bij de lezer plaatsvervangende schaamte op te roepen.
Hinderlijk is dan weer wel het gesprek tussen de psychologe en haar moeder, waarin de psychologe vertelt dat ze verliefd is op een vrouw: moeder reageert hierop door te zeggen dat ze dat allang wist: ‘Gewoon, ik zag het wel. Je bent net je vader.’ En als de psychologe bijna omvalt van verbazing (‘Er was niets waaraan ik me kon vastgrijpen, niets dan mijn eigen moeder. Ik viel nog liever om’) gaat moeder verder: ‘Je vader hield van mannen. Ik denk weleens dat hij echt niet anders kon. Misschien ook niet anders wou.’ Het kan toch niet de bedoeling zijn van Samuel om aan te geven dat homoseksualiteit erfelijk is, of besmettelijk? Het blijft hoe dan ook een bevreemdende conversatie.
Op de achterkant van het boek staat een uitspraak van Samuel: ‘Dit verhaal schreef ik niet, dit verhaal schreef mij.’ Hopelijk neemt Samuel in het vervolg zelf de pen ter hand.