Peter Leigh heeft in het begin van zijn leven een zwervend bestaan geleid, is dakloos en verslaafd geweest aan de alcohol en drugs. Als gevolg van een ongeluk komt hij in het ziekenhuis terecht. Daar wordt hij verpleegd door Beatrice. Door haar komt hij in contact met het geloof, laat hij zijn verslaving achter zich en wordt hij dominee. Ze trouwen. Dat huwelijk is erg goed, ze zijn dol op elkaar.
Dan geeft Peter zich op bij de USIC om uitgezonden te worden naar een andere planeet en daar het geloof te brengen aan de plaatselijke bevolking. De USIC – onduidelijk is waarvoor deze afkorting staat, het roept associaties op met de UN – is een tamelijk mysterieuze organisatie waarover, ook verder in het verhaal, niet veel duidelijk wordt. Pas halverwege het boek blijkt dat deze club een nieuwe ‘Utopische’ samenleving wil stichten zonder de mankementen van de Westerse maatschappij. De opdracht is ‘om een duurzame omgeving tot stand te brengen. Schoon water. Duurzame energie. Een team dat goed samenwerkt. Een plaatselijke bevolking die geen pesthekel aan ons heeft.’
Daarvoor selecteert de USIC streng: Peter wordt geselecteerd maar zijn vrouw niet. Even aarzelt hij of hij zal gaan, maar samen besluiten ze dat hij die opdracht niet kan laten lopen; bovendien is het maar voor drie maanden. Vlak voordat Peter vertrekt en de ruimte in gaat, hebben ze nog een keer seks en raakt Beatrice, overigens tegen Peters bedoeling zwanger.
Aangekomen op de planeet, door Peter Oasië genoemd, gaat hij naar het basiskamp waar hij een kamer krijgt. De mensen aan wie hij het geloof moet brengen wonen niet daar maar in wat door de aardbewoners ‘freaktown’ wordt genoemd. Wanneer Peter deze buitenaardse wezens voor het eerst ziet schrikt hij van hun uiterlijk. ‘Dit was een gezicht dat in niets op een gezicht leek. Wat hij zag was de inhoud van een walnotendop, maar dan groot en witroze. Of nee, het leek nog meer op een placenta met twee foetussen (…) die met de hoofdjes en knietjes tegen elkaar lagen. Hun gezwollen hoofdjes vormden als het ware het gekloofde voorhoofd van een Oasiër, hun geribde ruggetjes vormden zijn wangen, hun stakerige armpjes en gewebde voetjes versmolten in een wirwar van doorschijnend vlees dat wellicht – in een voor hem niet herkenbare vorm – een mond, neus en ogen herbergde.’ Peter kan ze nauwelijks van elkaar onderscheiden, dat lukt hem alleen aan de kleur van hun gewaad. Hij geeft ze namen als ‘Vriend van Jezus Een’. De communicatie verloopt ook zeer moeizaam, omdat zij geen ‘s’ kunnen zeggen: ‘waar je een ‘s’ zou moeten horen, klonk het geluid van een rijpe vrucht die met de duimen in twee helften uiteen werd getrokken.’ Aan deze wezens moet hij het geloof brengen. Hij heeft een voorganger gehad die bij de wezens al wel het geloof heeft gezaaid. Zo vragen zij aan Peter of hij het boek bij zich heeft. Op zijn vraag welk boek, antwoordt de Vriend van Jezus Een, Het Boek van de Wonderlijke Nieuwe Dingen. Dat heeft hij niet, maar Peter begrijpt dat het om de Bijbel gaat. We zijn dan halverwege het boek; wat dan nog volgt is verre van boeiend en vooral wonderlijk.
De vertelling over het verblijf van Peter op de planeet en zijn missieactiviteiten is langdradig. Dat hij samen met die wezens een kerk bouwt en daar gaat slapen zodat hij niet terug naar de basis hoeft en steeds bij hen kan zijn, wijst erop dat Peter steeds meer sympathie voor hen krijgt. Maar waarom hij steeds meer sympathie opvat voor die vreemde wezens blijft raadselachtig. Tegelijk verliest hij alle interesse voor wat er op aarde gebeurt.
In de tweede plaats lezen we weliswaar veel over de relatie tussen Peter en zijn medeaardbewoners op de planeet, maar die wordt niet verder uitgediept. Alleen over Peters relatie met de vrouw die hem voortdurend heen en weer rijdt van de basis naar de nederzetting komen we meer te weten.
Interessant is wel hoe de liefdesverhouding tussen Peter en Beatrice zich ontwikkelt. Ze kunnen elkaar via ‘De Flits’ – een soort internet, maar wel gecensureerd door de USIC – brieven schrijven. In het begin missen ze elkaar enorm, vooral ook wanneer Peter hoort dat Beatrice zwanger is, maar gaandeweg begint hij zijn interesse in haar en in wat er op aarde gebeurt te verliezen. Hij wordt volledig in beslag genomen door zijn missie en de kloof met Beatrice wordt steeds groter. En wanneer op aarde op grote schaal crises uitbreken als gevolg van natuurrampen en de aarde aan het vergaan lijkt, kan dat Peter niet echt verontrusten. Door al die rampen verliest Beatrice het geloof in God en eigenlijk ook in Peter. Ze denkt dat de aarde zal vergaan en daarom smeekt ze Peter om niet terug te komen: de aarde is niet veilig meer. Uiteindelijk gaat hij toch, indachtig de laatste woorden van Mattheus: ‘Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld. Amen.’
Hoewel Michel Faber een gerenommeerd schrijver is, is deze halve sf-roman maar matig boeiend. Daarvoor staan er te veel wonderlijke dingen in die niet in een context worden geplaatst en evenmin in de loop van het verhaal betekenis krijgen. Bovendien worden zij ook nog eens lang uitgesponnen wat tot verveling leidt.
En dan is er nog de thematiek: een religieuze missie op een buitenaardse planeet die door een mysterieuze organisatie wordt geëxploiteerd om er een soort Utopia te stichten. Het beeld dat Michel Faber evenwel van Oasië schetst, komt niet over als een wenselijke alternatieve samenleving, ook al omdat die nauwelijks wordt ingevuld. Centraal staan de missieactiviteiten van Peter en die missie lijkt nu niet een erg dominant kenmerk van een utopische maatschappij.
Er worden in het boek te veel zaken aan de orde gesteld die impliciet blijven. Dat is soms goed voor een verhaal, maar in dit geval niet. Zo blijft die organisatie, de USIC, in nevelen gehuld, evenals haar selectiebeleid en haar doelstellingen en passeren de mensen die op de basis wonen en werken de revue, maar vooral als ze in de kantine gaan eten. Nergens wordt duidelijk wat ze precies doen, ja, iets technisch, of wat ze van hun missie vinden. Zo is de sympathie die Peter ontwikkelt voor de Oasiërs niet te begrijpen en waarom dat ten koste moet gaan van de relatie met zijn vrouw evenmin. Zo zijn er vele voorbeelden te geven, die het lezen van het boek ongemakkelijk maken.