De stad Kampen had ooit twee tolpoorten die flink wat geld opbrachten. Dat bracht de vroedschap op de gedachte dat zij de inkomsten zou kunnen vervijfvoudigen door nog acht tolpoorten extra te bouwen. Het is één van de talrijke voorbeelden van domheid die Matthijs van Boxsel debiteert in zijn alsmaar groeiende reeks publicaties over het verschijnsel. De domheid waarin hij zich al een leven lang verdiept is die waarin de mislukking centraal staat van wat slim bedoeld was. Domme daden waarvan degene die ze begaat weet dat ze stom zijn vallen er niet onder, zoals doorgaan met roken terwijl je naasten aan longkanker zijn gestorven.
Wat de domheid dan wel precies is kan Van Boxsel niet strikt definiëren. Zijn uitgangspunt is al jaren zijn spitsvondige stelling dat geen mens intelligent genoeg is om zijn eigen domheid te begrijpen. Het is zijn eigen draai aan het Bijbelcitaat (1 Kor. 3:19): ‘De wijsheid van deze wereld is dwaasheid voor God’. Zijn omkering van die stelling leidt tot de conclusie dat onze intelligentie uiteindelijk niet meer is dan een reeks min of meer mislukte pogingen om onze domheid te beteugelen.
De nieuwste studie van Van Boxsel (1958) is De topografie van de domheid. Het heeft betrekking op plaatsen die geassocieerd worden met domheid, de zogenaamde ‘domoorden’. Het boek kan worden beschouwd als het vierde deel in een reeks die in 1999 begon met De encyclopedie van de domheid, in de jaren erna gevolgd door Morosofie (over wijze dwazen en dwaze wijzen in Nederland en Vlaanderen) en Deskundologie (Domheid als levenskunst).
Nieuw verband
De obsessie met het onderwerp begon voor Van Boxsel, zoals hij in zijn eerste deel beschrijft, met Robert Musil. Enthousiast geworden over De man zonder eigenschappen van deze Oostenrijkse schrijver ging hij alles van hem lezen en stuitte toen op diens Über die Dummheit uit 1937. Hij studeerde in 1983 af met een studie naar aanleiding van dit werk. De domheid zou hem niet meer loslaten.
De genoemde grote publicaties zijn nauwelijks systematische verhandelingen, maar een alsmaar uitdijende zoektocht naar het wezen van de domheid en de betekenis ervan voor onze menselijke ontwikkeling. Dat al zoekende schrijven heeft tot gevolg dat Van Boxsel zich in de vier delen nogal eens herhaalt. Het in de aanhef aangehaalde idee van de Kampenaren om het aantal tolpoorten uit te breiden en vele andere domheden duiken in De topologie van de domheid bijvoorbeeld een paar keer op en ze stonden soms ook al in de eerdere delen. Toch stoort dat niet. Van Boxsel zet de voorbeelden steeds weer op een verfrissende manier in en verknoopt ze op een onnavolgbare manier tot een nieuw verband.
Stultodroom
In De topografie van de domheid richt de auteur zijn aandacht op plaatsen die als bolwerken van domheid bekend staan. Elk land kent ze. Ook Nederland is er op een bij het boek geleverde overzichtskaart flink mee bespikkeld. Kampen is de onbetwiste hoofdstad van de domkoppen met Dokkum als goede tweede. Op Europees niveau stelt Van Boxsel een interessante ‘stultodroom’ (een denkbeeldige lijn van domduidingen) vast die parallel lijkt te lopen met bergketens, rivieren en andere obstakels, maar ook met religieuze, taalkundige en politieke grenzen. Hij schuift globaal op van west naar oost: Nederlanders vinden Belgen dom, Belgen Luxemburgers, Luxemburgers Duitsers enzovoort enzovoort, om uiteindelijk via Iranezen, Irakezen, Turken en Grieken op de Balkan te eindigen. Alle landen hebben er blijkbaar behoefte aan domheid aan een plaats te koppelen. Dat was in de vroegste geschiedenis al zo, toen bijvoorbeeld Boeotië het summum van domheid voor de oude Grieken belichaamde. Daarom noemt Van Boxsel de vele universele ‘domdaden’ of grappen ‘boeotiana’ of – wat Nederland betreft met een verwijzing naar Kampen – ‘Kamper uien’.
Identiteit en mythe
Van Boxsel is sterk in paradoxale formuleringen en analyses. Als hij onderzoekt wat beschuldigingen van domheid binnen Nederland (het is altijd de ander die dom is) met onze identiteit te maken hebben en vaststelt dat dé Nederlander niet bestaat, luidt het: ‘Het ontbreekt Nederland niet aan inwoners, maar aan Nederlanders’ en ‘Martelaarschap is domheid met een heroïsch gezicht’.
Een fraai voorbeeld is wat hij ‘de paradox van Kampen’ noemt: die stad is ooit een vestiging geweest van kolonisten die het veen gingen afgraven om landbouw mogelijk te maken. Dankzij die ontginning kwam het land lager liggen, werd de Zuiderzee van een zoetwatermeer een verzilte binnenzee en kreeg Kampen door smeltwater via Rijn en IJssel steeds meer last van hoogwater. ‘De mythe dat de Nederlandse identiteit zich heeft gevormd in de strijd tegen het water, verhult dat we de ramp over onszelf hebben afgeroepen’.
Aan onze identiteit ligt voortdurend tweespalt ten grondslag. Daarom doen we net alsof onze nationale zaak wordt bedreigd door buitenlanders, immigranten of door andere binnenlanders. We herkennen in de ander een vreemde versie van onszelf. ‘Kort gezegd: in de ander lachen we onze eigen domheid uit’. Door te doen alsof al die grappen hun oorsprong vinden in oude geschiedenissen, miskennen we dat idiotie van alle tijden is, ook de onze: ‘Domheid is de motor die de beschavingsgeschiedenis gaande houdt’.
Lachspiegel
Spotnamen voor steden en dorpen kunnen heel verschillende bronnen hebben. Soms geeft een plaatsnaam er aanleiding toe (Domburg, Oenkerk), soms bekendheid om specifieke attributen of gewoonten (‘Boterpotten’ voor Oostburgers in Zeeland of Wittewierumers in Groningen; ‘Keitrekkers’ voor Amersfoorters). Dommigheden worden onder meer verteld in de vorm van kluchten of moppen. Daar is een groot verschil tussen. De mop is zo onwaarschijnlijk dat ze de lokale spot overstijgt. Eigenlijk is niet de inhoud belangrijk, maar de pointe. In een klucht gebeurt het tegenovergestelde: de pointe is al meteen min of meer duidelijk; de klemtoon ligt op het vertellen en het vermaak. De mop is voor eenmalig gebruik; de klucht kan herhaald worden omdat hij een lachspiegel is. Een speciale categorie vormen de surrealistische moppen. Ze verwijzen volgens Van Boxsel naar onze algehele verwarring over onze plaats in een geglobaliseerde wereld. Een mooi voorbeeld is die over de pinguïn die bij de bakker een brood vraagt. Op de vraag ‘Wit of bruin?’ antwoordt de pinguïn: ‘Maakt niet uit, ik ben toch met de scooter’.
‘Uniek stukje geschiedenis’
Een enkele keer laat Van Boxsel zien hoe we ons in onze eigen tijd aan dommigheden schuldig maken. We kunnen meewarig lachen om die Kampenaren met hun vele poorten, maar hoe vaak blijkt niet dat de moderne stedelijke architectuur de relatie tussen doel en middelen miskent? En wat voor hogere wiskunde zit er achter het idee om van tweebaanswegen vierbaanswegen te maken met als gevolg verkeerscongestie bij de stadsgrenzen. De bedoeling was toch juist files te voorkomen?
Hilarisch is het hoofdstuk dat Van Boxsel wijdt aan het leasurepark Esonstad in Friesland, genoemd naar een mythisch stadje bij Dokkum en thans geëxploiteerd door Landal. De woningen zijn er ‘opgetrokken in een zestiende- en zeventiende-eeuwse “oud-Friese stijl”’, waarin alles standaard is uitgerust: ‘Een uniek stukje geschiedenis herleeft’, blaten de folders. Maar er was nooit een origineel Esonstad. ‘De projectontwikkelaars zullen niet rusten voor heel Friesland op Friesland lijkt’, verzucht Van Boxsel.
Als toegift roept hij de aanleg van het Lauwersmeer in herinnering. Prins Hendrik keek bij een bezoek vanaf de dijk naar de Lauwerszee en vroeg aan een polderbestuurder: ‘Is dat nu de Atlantische Oceaan?’, waarop de notabele antwoordde: ‘Jawel Majesteit, maar dan in een ver verwijderd verband’. Zo kunnen we volgens Van Boxsel zelfs volhouden dat Esonstad naast New York ligt.
Geuzennaam
Wat kunnen al die ‘domoorden’ in Nederland, die door de ‘Kamper uien’ (je realiseert je ineens hoe knap de vondst van Koot en Bie was om hun gemeente Juinen te noemen!) te kijk lijken te worden gezet doen als verweer? Verzet tegen de naam heeft geen zin. Dat bevestigt vaak juist de profetie.
In het buitenland bestaan voorbeelden van plaatsen die hun naam veranderden in de hoop geen mikpunt van spot te blijven. Zo werd Ganslosen in Duitsland Auendorf en ging het Zwitserse Thurstuden zich Sonnental noemen. Zonder resultaat.
Nee. Dan kun je beter je spotnaam tot geuzennaam verheffen. Zo toverde Kampen een zomerevenement uit de hoge hoed onder de naam Kamper Ui(t)dagen. Het is een toeristische trekpleister geworden. Spot werd zelfspot.
Een mooi besluit van De topografie van de domheid is dan ook: ‘Domheid (…) getuigt van een teveel aan ideetjes, aan dadendrang, aan denkkracht. Domheid heeft niets passiefs, domheid is een roeping. Domheid is geen gebrek’. En: ‘De uien tonen op komische wijze de tragische kern van ons bestaan: dat de mens alleen via schade en schande wijs wordt’. Wat is De topografie van de domheid na de vorige drie delen over domheid opnieuw een wijs boek!