In de vierde bundel van Martijn den Ouden, Ruimtedagen, gaat het over de schepping. Dat is aan een predikantenzoon wel toe te vertrouwen. Bijzonder is evenwel dat de schepping nog moet worden voltrokken. Het motto is ontleend aan Openbaringen, het laatste Bijbelboek. Daarin wordt geprofeteerd over de toekomst. Dit is dus wat de lezer ongeveer kan verwachten. Er is geen maagdelijk begin, alles is er al:
‘dit is het begin
het begin is niet woest
of leeg
het begin is een onvoorstelbaar
zware doos
van onbepaalde afmetingen
waarin alles besloten ligt’
Je denkt hierbij aan het heelal, maar het blijkt om een soort doos van Pandora te gaan. In het motto is sprake van een vrouw: ‘En er werd een groot teken gezien in de hemel; namelijk een vrouw; bekleed met de zon; en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren.’ (Openbaringen 12:1). In Ruimtedagen is de vrouw genaamd Marna, en er is ook ‘de lezer’. Tussen hen vinden een aantal dialogen plaats over de schepping, waarbij ze meteen al van mening verschillen:
‘dit is geen begin
een weiland
vol overwoekerde kuilen en keien
waarin beesten hun poten breken
en aria’s zingen
Marna
toch is het een begin
het valt nog onder de hoofdregel’
Alles op losse schroeven
Aan welke hoofdregel de discussie moet voldoen blijkt daarna: ‘alles moet zich in de ruimte bevinden’. De definitie van ruimte staat in een noot onderaan de bladzijde. Vervolgens wordt er door de lezer een paar keer aan de definitie getornd, die zich daarmee een onbetrouwbare gesprekspartner toont. Hij wordt omschreven als ‘alwetend, almachtig […] een konijnenpootje aan een snoer om de hals’. Dat konijnenpootje, talisman en geluksbrenger, zit Marna dwars: het konijnenpootje hoort in de ruimte. Ze zijn het erover eens dat er ‘geen autoriteit [is] waaraan we verantwoording moeten afleggen / behalve aan onszelf’. Later blijkt de lezer het pootje toch weer te dragen, anders ‘voel ik me zo naakt’.
Door alles steeds op losse schroeven te zetten wordt niet alleen de discussie, maar ook het leesproces ontregeld. De dichter speelt overduidelijk een spel. Dat blijkt ook uit de vorm. Aan het begin van de bundel geeft Den Ouden in een kort gedicht een opsomming van elementen die zich in de ruimte bevinden. Deze vormen vervolgens de bouwstenen van de volgende gedichten, die de schepping beschrijven. Het scheppingsproces komt hierdoor aan de oppervlakte, wat op zich een aardige vondst is, maar tevens gekunsteld overkomt.
Centraal in de discussie tussen Marna en de lezer staat een veulentje ‘met natte bruine ogen’, symbool voor hoop en onschuld, waar het slecht mee gaat: ‘het veulentje breekt zijn poten / en zingt een aria’. In het volgende gedicht rilt het van angst en koorts: ‘de lezer is genoodzaakt een roofdier / tot de ruimte toe te laten’. Terwijl de lezer onverschillig of zelfs cynisch is, toont Marna erbarmen: ‘waarom ligt er een veulen te creperen in het weiland’, ‘ik heb liever dat het aria’s zingt’.
Twaalf scheppingsdagen
De schepping vindt niet plaats in zeven, maar in twaalf dagen (ruimtedagen). Twaalf is net als zeven een heilig getal. De bundel wemelt van Bijbelse symboliek en metaforen, die in een heel ander licht worden gesteld. De werkelijkheid is aards en rauw. Zo barst in de brandende braamstruik ‘een luidruchtige discussie los/ over wie wanneer het vuilnis naar buiten brengt’. Daarnaast zijn er ook verwijzingen naar andere religieuze en filosofische bronnen. De theepot die opduikt bijvoorbeeld, die verwijst naar Bertrand Russells theepotfilosofie over de bewijsbaarheid van God: ook de nietige theepot zou in het heelal onzichtbaar zijn.
Zo blijft de lezer voortdurend aan het puzzelen met vorm en betekenis. Ruimtedagen moet gelezen worden als een geheel en is chronologisch opgebouwd. Den Ouden heeft de afwisseling gezocht in de vorm. Naast de tien dialogen en de twaalf gedichten over de respectievelijke scheppingsdagen die door de bundel zijn geweven, bevat de bundel nog een aantal prozagedichten en een brief. De gedichten zijn kaal met (ultra)korte regels en bovendien vrij verhalend. Verbanden worden voornamelijk gelegd door herhaling. Den Ouden doet niet aan mooischrijverij. Slechts een enkele keer tref je een paar mooie regels:
‘het water is koud
ondanks het vlammende geweld dat de zon
erop loslaat
is het water koud
kom hier
KIJK
bomen groeien uit minachting
voor de zoogdieren
vogels kunnen zij velen
de lucht is wat hen verbindt’
Eruptie van beelden
De handelingen zijn absurd. De discussie gaat in de kern over schuld en onschuld. Het veulentje is al genoemd. Er is veel verdorvenheid: ‘er zijn tegenstrijdige regels opgesteld / die een moraal kweken waarbij het geoorloofd / is en zelfs gewaardeerd wordt om geniepige proeven / op dieren uit te voeren’. Ook is er wreedheid tussen mensen onderling: ‘de mensen met de normale oren zijn bezig de kleinorige uit te roeien’. Een parallel met de vervolging van de christenen door de Romeinen. Later duikt ook ene Adolf op met ‘een strakke scheiding en een smal snorretje’. Het gaat hier ineens wel erg van dik hout zaagt men planken.
Ondertussen heeft de relatie tussen Marna en de lezer een persoonlijke vorm aangenomen. Je voelt het bij de volgende regels al aankomen:
‘Marna strekt zich uit
ze draagt haar badpak
wit
met een rode streep
over de borsten
rokend is ze op haar mooist
in haar zwarte brillenglazen
dansen tien vlammen’
Maar ook deze relatie loopt slecht af. De bundel eindigt met een eruptie van beelden, vol neologismen en klankrijm. De taal valt letterlijk uit elkaar. Als laatste blijven de woorden ‘ik licht’ achter, een verwijzing naar het licht aan het begin van de schepping wanneer de wereld nog moet worden ingericht. De bundel is terug bij af. Er volgen nog twee gedichten – als we die zo kunnen noemen – die alleen bestaan uit losse letters en punten. Dit komt opnieuw nogal gekunsteld over.
Ten slotte vraagt je je af wat Den Ouden met de bundel wil zeggen. Dat de wereld niet deugt? Dat ieder zijn eigen werkelijkheid heeft? Dat er geen perfecte schepping mogelijk is? Door de nadruk op de vorm en de vele buitentekstuele verwijzingen is het lezen van Ruimtedagen vooral een intellectuele excercitie: de lezer heeft wat meegemaakt, maar staat tegelijkertijd met lege handen.