Martijn Benders – Nachtefteling

Toverboek als inspirerende gids

Recensie door André van Dijk

In de waanzin van de roes van een tranquillizer besluit dichter Martijn Benders tot een zakelijk plan: het openen van een nachtefteling. Een duistere plek van vermaak waar al het groteske en buitenissige de ruimte krijgt. Deze bundel, deze ‘grimoire’ van nieuwe gedichten, dient beschouwd te worden als ‘een nietszeggende voorbode op de verwezenlijking’. Dat is een bijzondere  introductie voor een verzameling verzen die op geen enkele wijze onder één noemer te brengen is, behalve die van de ongebreidelde vervreemding.

Laten we het een vorm van extravagantie noemen: de dichter die zich uit in woorden, in regels, in strofes die geen enkele vaste grond onder de voeten bieden. Kan dat een ambitie zijn, het opwerpen van taalvormige rookgordijnen om de lezer te verwarren? Het schuiven met betekenissen, zand in de ogen strooien om het verloop van een gedicht te laten stranden in totale onbegrijpelijkheid? Benders is daar een grootheid in, alsof hij op zoek is naar de ultieme grenzen van wat poëzie teweeg kan brengen.

Scheer je weg, mijn vriend, maak je uit de voeten.
Dat aftands gezicht van de barvrouw daar – dat zijn geen sproeten,
en het is geen knoflooklucht, of walm van loskomend behang,
nee, het is de stank van lieden die ogelen naar wiffels.

In dit ‘Stilleventje uit dorpskroeg’ lijkt de dichter weg te vluchten uit zijn stamcafé waar de sleur van de omgeving hem teveel wordt. Zoveel uren in deze stilstaande wereld doorgebracht dat het hem gaat tegenstaan. Er zijn daar zelfs mensen die ‘ogelen naar wiffels’. Dat heeft waarschijnlijk iets met geur te maken, maar is vooral een bepalend einde van een strofe waarmee de lezer in onwetendheid wordt achtergelaten. Wordt hier een nieuwe taal gebezigd? Is dit een Brabantse tongval die alleen door de dichter en zijn landslieden wordt verstaan? Duidelijk is dat Benders wil experimenteren met klank en vorm, waarbij hij nieuwe woorden als plotselinge oprispingen het verloop laat bepalen.

In die context is het van belang de verzen hardop te lezen, te luisteren naar het ritme en de klankweergave. Vooral het veelgebruikte binnenrijm heeft grote invloed op de beleving:

De uil ploegt
hoeiend over de velden.

De maan reunt
gehavend door het ruit.

De neerslag rijgt
een krinkel van vingerlingen.

In het schars van hoop
raakt de wereld kwijt.

Als ‘vormdichter’ heeft Benders weinig boodschap aan de duiding van zijn werk. Hij weet een specifieke sfeer op te roepen door met grote gebaren een onderwerp aan te raken. Vervolgens trekt hij zich terug in surrealistische frases die op zijn hoogst boeiend zijn om te proberen te ontleden. De dichter lijkt net zo rondtastend door de tekst te struinen als de lezer die zijn bundel ter hand neemt. Een exercitie die voor korte tijd interessant is, maar waar de oppervlakkigheid al snel op de loer ligt.

Dat blijkt vooral in het laatste gedeelte van de bundel, ‘Toelink’ genaamd. Als in een toegift wordt hier een nogal gevarieerde reeks verzen gepresenteerd die voornamelijk als vorm iets te zeggen hebben. De plaatsing van de ‘magische vierkanten’ in Georgische lettertekens (zonder vertaling) zijn puur decoratief en hebben alleen voor typografisch geïnteresseerden enige waarde. Een vingeroefening als het ‘vierkant’ met varianten op strofes uit het beroemde lied ‘That’s Amore’ is van een Tim Hofman-achtige leutigheid. Klank en ritme zijn hier de gangmakers:

When the vases are Greek / And they’re stacked in a heap / That’s amphorae.

When the roses look wet / like the landscape’s been shat / That’s a Monet.

After some lousy fuck/ you might spot on your jock / chlamydospore.

Het meest in het oog springend is de openhartigheid van Benders over zijn eigen dichterschap. Hij noemt zichzelf een ‘faalvogel’ en vindt dat ‘Mijn lippen verzaken/ die prachtige rompslomp van woorden, de poëzie’. Die onzekerheid kan een pose zijn, het maakt dat de dichter in ieder geval dichterbij komt door zijn eigen talent aan de kaak te stellen. Een goede tegenhanger voor zijn meer afstandelijke en vervreemdende gedichten. ‘Waar blijf je als schrijver,/ als je lijf zichzelf begint te schrappen?’ bevraagt hij zichzelf in het gedicht ‘Dummy’s’. Of bijna aan het eind van de bundel: ‘Op de barricade van mijn gedichten staat de revolutionaire garde/ met sterretjes in de hand fluisterend mijn terugtrekking te eisen.’

Zover hoeft het niet te komen. Benders weet met ‘Nachtefteling’ een wereld te scheppen die een veelzijdig beeld geeft van zijn kunnen, maar waarin hij zelf nog een plattegrond nodig heeft om zijn weg te vinden. De grootste uitdaging ligt bij de lezer die moeite moet doen zich door de vormconstructies heen te worstelen, om daarna een volop experimenterende en zoekende dichter te ontmoeten. Als het nachtelijke pretpark wordt geopend is Martijn Benders met zijn toverboek een inspirerende gids.

 

 

Omslag Nachtefteling - Martijn Benders
Nachtefteling
Martijn Benders
Verschenen bij: Gennep B.V., Uitgeverij Van
ISBN: 9789461648082
252 pagina's
Prijs: € 17,90

1 reactie

  • Marc Tiefenthal schreef:

    Er zijn volgens u allicht weinig lezers die in staat zijn experimentele poëzie te lezen. Dat zou kunnen. Verder doet dat niets af aan de waarde van experimentele poëzie, die vanuit haar verdomhoek verzaakt aan haar ophokplicht





 

Meer van André van Dijk:

Voortrazende realiteit

Over 'Het gelijk van honderd tegelijk zingende bossen' van Pieter Boskma

Recent

21 maart 2023

Alles geschreven...

Over 'Cinemascope' van Gerrit Brand
16 maart 2023

Diepzinnigheid in weerbarstige verhalen

Over 'Kilometer 101' van Maxim Osipov
14 maart 2023

Gümüşay wil geen intellectuele poetsvrouw meer zijn

Over 'Spreken en zijn ' van Kübra Gümüşay
13 maart 2023

Grappen maken behoort tot de essentie van de Egyptische cultuur

Over 'Bier in de snookerclub' van Waguih Ghali