‘In zekere zin gaat dit boek over vrouwen, maar in wezen gaat het over macht. Machtsstructuren leiden tot misbruik door mensen die denken dat ze boven de wet staan en dat andere mensen niet volwaardig meetellen’. Met deze zin, halverwege haar boek Bastions van hoogmoed, herhaalt Martha C. Nussbaum wat ze de pagina’s daarvoor al een paar keer heeft benadrukt en wat ook al onderwerp was van eerdere filosofische beschouwingen van deze hoogleraar recht en ethiek aan de Universiteit van Chicago: grensoverschrijdend gedrag is pas echt aan te pakken als we de machtstructuren veranderen. Seksuele intimidatie tot zelfs grove vernedering van vrouwen (in Nussbaums voorbeelden soms ook van mannen) denderde in Nederland ineens de huiskamers binnen door de misstanden bij The Voice of Holland, gevolgd door gevallen bij De Telegraaf, bij Ajax en in nog enkele andere zaken. Bastions van hoogmoed kon daarom niet op een beter moment komen. Het verbreedt de discussie over de incidenten tot dieperliggende problemen van afhankelijkheid, machtscentra en werelden waarin de ‘daders’ zijn opgegroeid en die hun denken hebben gevormd.
Wetgeving
Die actualiteit zal Querido mede hebben verleid om het boek hier op de markt te brengen. In een noot van de redactie, voorin het boek, valt iets van een verontschuldiging te lezen als er staat dat Nussbaum het heel specifiek heeft over de Amerikaanse situatie, maar ‘de essentie van haar betoog van universele betekenis’ is. Dat is een terechte noot, in beide opzichten. Om maar met die Amerikaanse kant te beginnen: vooral het juridische hoofdstuk 5 schetst een organisatie die totaal afwijkt van de Nederlandse. Zo verschilt de strafwetgeving in Amerika per staat, terwijl het civiele recht een federale aangelegenheid is. Het kan daarom voorkomen dat een dader van een aanranding er in de staat waarin die zich voordeed mee wegkomt, terwijl hij toch civielrechtelijk aansprakelijk is voor de schade (de affaire rond O.J. Simpson is er een voorbeeld van).
Veel universeler zijn dan ook de hoofdstukken waarin Nussbaum schrijft over de psychologische kant van misbruik en over de machtsstructuren die soms zo sterk zijn dat slachtoffers stelselmatig tegen een muur op lopen. Wat dat laatste aangaat is het slothoofdstuk over de zieke wereld van de college sports, hoewel ook dat weer over Amerika gaat, wel degelijk instructief voor een breder begrip van misstanden in ons land.
Hoogmoed
Het bedoelde hoofdstuk gaat over de drie sectoren in Amerika waarin seksuele intimidatie en misbruik het meest voorkomen en de bescherming ertegen voor de slachtoffers of klokkenluiders het laagst is. Het zijn de ‘bastions van hoogmoed’ uit de titel van het boek. De drie sectoren zijn de federale rechtspraak, de kunsten en de sport. Op al die terreinen is de macht van de functionarissen zo groot dat zij vrouwelijke medewerkers kunnen maken en breken zonder dat er controle is op hun handelwijze, laat staan dat de getroffenen rechtsbescherming genieten: ze zijn voor hun verdere carrière te afhankelijk van de heersende kliek. Toch ziet Nussbaum wel mogelijkheden om de eerste twee bastions transparanter te maken door andere regelgeving of andere structuren. Maar over het derde bastion, de college sports zegt zij: daarbij ‘is de structuur zo verziekt, zijn de prikkels zo pervers, dat er volgens mij niets anders opzit dan het Division I-football en –basketball compleet op te doeken’ (de college sports zijn de trots van de universiteiten waaraan ze verbonden zijn en de coaches en spelers verdienen veel meer dan hun bazen van de universiteit die hen zouden moeten controleren. Voeg daarbij nog de commerciële belangen die zo groot zijn dat niets aan de doofpot ontkomt en de ondoordringbaarheid is duidelijk. In die sector worden mannen opgenomen en gekweekt die oprecht denken dat ze boven de wereld staan en dat ze kunnen doen wat ze willen. Nogmaals: ze denken het oprecht. Ze kúnnen het niet anders meer zien.
Objectificatie
Nussbaum wil in haar boek duidelijk maken waarom het zo moeilijk is om daders van machtsmisbruik tegen vrouwen ter verantwoording te roepen, waar de weerstand zit en waarom die zo taai is. Haar belangrijkste punt in alle voorbeelden die ze geeft is de hoogmoed van de betreffende mannen: het is ‘de ondeugd die erin bestaat dat je jezelf boven anderen verheven waant, dat anderen voor jou geen volwaardige mensen zijn’. Die hoogmoed valt te herkennen in raciale problemen maar ze is er ook jegens vrouwen van wie de lichamelijke integriteit en de handelingsbekwaamheid wordt ontkend. Naast die hoogmoed is er de hebzucht: de mannen om wie het gaat gunnen een ander niet de macht die ze zelf bezitten.
Een kernbegrip in die hoogmoed en hebzucht is voor Nussbaum de objectificatie: het veranderen van een mens in een ding. En een ding kan niet autonoom handelen, het mag gebruikt worden, het is inwisselbaar voor een ander ding, het kan als eigendom worden gebruikt en het kent geen gevoelens. Iemand die je als ding ziet hoef je dus ook niet te respecteren. Nussbaum noemt tal van voorbeelden die ze steeds terugbrengt tot die kwesties van hoogmoed, hebzucht en objectificatie. Dat doet ze op een overtuigende manier. Toch bepleit ze aan het eind van haar betoog af te zien van wraak of de schandpaal voor de mannen die het betreft – enkele notoire onverbeterlijke gevallen daargelaten. Er moet ergens in die mannen een omkering te bereiken zijn. Al is het een lange weg die het vooral nodig maakt om bestaande machtstructuren te ontmantelen waarin die mannen opgesloten zitten. Zo weet Nussbaum de lezer in haar somber stemmende boek toch nog met een lichte hoop achter te laten.