Recensie door Rein Swart
De in Nederland vrij onbekende Vlaming Mark van Tongele verblijft in het zomerseizoen op de eenvoudige camping à la ferme in de Lozère in Frankrijk. Hij is het moderne leven ontvlucht om de natuur op te zoeken. De rivier Chassezac die langs de camping stroomt, heeft daarin een belangrijk aandeel. De vroegere student geneeskunde en latere vermogensbeheerder bij een bank, die het gevoel van de sixties nooit is kwijtgeraakt, heeft vrouw, dochter en kleinkind enige tijd achtergelaten om de rust te vinden die in het beroepsleven en zelfs in het privé-leven niet meer te vinden is. De westerse maatschappij gaat steeds meer gebukt onder het op hebzucht en egoïsme gebaseerde principe van de commercie.
Mark keuvelt met boer Bernard en mede-kampeerders, zoals een gepensioneerde gendarme en een Hollandse paracommando, peinst over de oorsprong van de aarde, doet boodschappen in een naburig stadje en maakt uitstapjes naar dolmens en menhirs. Het gebied tussen Alpen en Centraal Massief is al vroeg bewoond geweest en sporen daarvan zijn in de buurt van de camping te vinden. Er doen legenden de ronde over spoken, feeën en draken.
Diepzinnige gedachten over de aard van het leven worden afgewisseld met oppervlakkig gekeuvel. Hetzelfde geldt voor prozafragmenten met sensitieve, soms cryptische gedichten. Van Tongele eindigt een bespiegeling vaak met een rits fantasiewoorden, alsof zijn brein er geen genoeg van kan krijgen en hij de overvloed aan nieuwe woorden toch op een of andere manier kwijt moest.
De comateuze toestand, waarin hij na een auto-ongeluk terechtkwam, heeft hem ontvankelijk gemaakt voor de betrekkelijkheid en schoonheid van het leven. ‘Is het levensecht dat we verblind zijn door de dood?’ vraagt Van Tongele zich verschillende keren af. Hij meent dat onze doodsangst ons wordt aangepraat en dat die wordt geëxploiteerd. Het ongeval heeft hem de ogen geopend voor de machtshonger van de westerse mens, die verslaafd is geraakt aan steeds nieuwere ontwikkelingen op het gebied van kennen en kunnen. Van Tongele leent zijn oor liever aan de mystica Hadewijch die ‘de minne’ aanbeveelt en de filosoof Levinas, die de medemens een prominente plaats in zijn denken toekent. Tijdens de vakantie mijmert Van Tongele over zijn dichterschap. Hoewel hij zelf weet dat zijn inzicht in de werkzaamheid van deze bezigheid hopeloos tekort moet schieten, komt hij tot de volgende vaststelling:
‘Ik wil hoe dan ook levenslang mijn vermogen tot verwondering, tot het tederste, tot het hart van de lichttrillingen oerdeelachtig in mij, doodgemoedereerd intens en kwetsbaar naakt, openhouden, al is het maar een fractie van een seconde, mijn diepste levensnoodzakelijkheid.’
De bespiegelingen van deze nazaat van Simon Vinkenoog leveren heerlijke vakantieliteratuur op of in ieder geval een boek, dat je ernaar doet verlangen om een stil natuurgebied in te trekken, waar je op een simpele camping alleen de rivier hoort ruisen en af en toe de boer op zijn trekker hoort wegscheuren, waarna de hemelse rust weerkeert.