In de vijf delen waarin dit boek uiteenvalt, wordt veel overhoop gehaald: maatschappelijke thema’s en persoonlijke zorgen, derde-wereldproblematiek en dorpse sores. De schrijfster heeft duidelijk iets te melden, maar doet dat op een uitleggerige manier. Dat doet ouderwets aan in een tijd waarin de waarschuwing ‘show, don’t tell’ boven het hoofd van elke hedendaagse schrijver hangt. Marjolijn Februari trekt zich daar niets van aan en gaat zich te buiten aan wijdlopige (voor)beschouwingen en allerlei niet ter zake doende details. Dat wordt wel eens teveel. Als je je als lezer voorbereidt op een interessante discussie binnen de literaire kring, die eindelijk zal plaatsvinden, zet de schrijfster weer een stapje terug en zakt in het hoofd van een van de deelnemers.
‘De mannen lachten veel en luid. Het lachen van de macht, dacht Lucius, die met een schaal zoutjes in de vensterbank was gaan zitten en van een afstandje naar de mannen keek die zijn vrienden waren.’
Van een afstandje. Het is steeds alsof je door een scherm naar een toneelstuk kijkt en daardoor gaan de personages niet echt leven. Ook de dialogen zijn niet sterk en het verhaal is niet helder in de tijd geplaatst. Ondanks de rammelende constructie blijf je toch lezen, want het is een boeiend onderwerp, een boek dat over boeken gaat. De roman die in de literaire kring centraal staat De zomer van de linnen schoenen is echter zowel wat de titel als de verhaallijn betreft niet meteen een boek dat je graag zou willen aanschaffen. Het is ongeloofwaardig dat schrijfster daarvan, Ruth Ackermann, daarmee tot in New York succes zou boeken. Het was mijns inziens ook niet nodig geweest er een bestseller van te maken. Ruth had ook een autobiografisch document kunnen schrijven, dat zou worden opgemerkt in het dorp waarin het verhaal speelt.
Het verhaal begint met Teresa, een kunstzinnige vrouw, die op zaterdagochtend in de plaatselijke oranjerie een kop koffie drinkt, terwijl haar oudere man John naar een globaliseringsdebat in Den Haag is. Een suikerpot die op de grond valt brengt een ontmoeting tot stand tussen Teresa en journalist Victor. Zij blijken klasgenoten geweest te zijn op het lyceum, net als Ruth Ackermann, die ze nooit goed gekend hebben omdat het een stil meisje was en zijzelf in hun eigen wereld leefden.
Het verhaal ontwikkelt zich als een soort thriller en speelt zich af in de hogere regionen van de samenleving. Machtsuitoefening en -misbruik nemen daar een belangrijke plaats in. De vader van Teresa, Randolf, is een echte ‘bobo’ die op een arrogante en laconieke manier macht verzamelt en anderen aan zich weet te binden. Gaandeweg wordt steeds duidelijker dat hij een bedenkelijke rol heeft gespeeld in de onfrisse praktijken van de vader van Ruth. Teresa heeft weinig op met macht en distantieert zich ervan. Het motto van Thomas Carlyle, dat vrij vertaald, de wereld de wereld is, en dat de mensen hun eigen leven leiden, is op haar van toepassing.
Ondanks alle tekortkomingen getuigt het van lef om zo’n project uit te voeren. Het gaat tenminste ergens over, over het verschil tussen macht en recht, het zet je aan het denken en dat kun je tegenwoordig niet zo vaak van een Hollandse roman zeggen.