Je gaat naar bed zoals alle andere dagen. Misschien slaap je in met de prettige gedachte dat je morgen een afspraak hebt met je liefje. Dan word je wakker, niet in je bed, maar op de harde grond in een donkere kamer, op een plek waar je nog nooit bent geweest. Op de tast vind je een deur, die je opent waarna je opnieuw in een duistere kamer belandt, met weer een deur die ook weer leidt naar een kamer…
Zoiets als doodgaan zonder echt dood te gaan. Belanden in die veronderstelde tussentijd tussen zijn en niet zijn, op het snijvlak van bewustzijn en diepe slaap. Op een plek in ieder geval waar wat jij wil er niet toe doet, iets of iemand anders bepaalt de gang van zaken.
Het is een oersterk begin van de roman De plaats van de Uruguayaanse schrijver Mario Levrero (1940-2004). Het is het eerste boek van de auteur dat in het Nederlands verschijnt. In eigen land een naam van betekenis, maar hier nog niet en uitgeverij Bananafish probeert daar verandering in te brengen.
Kafka
Lees je De plaats, dan gaan je gedachten naar het werk van andere auteurs. Franz Kafka bijvoorbeeld. In De gedaanteverwisseling legt zich een man te slapen en ook hij ontwaakt in een volstrekt andere situatie: hij is een insect geworden. Alles in De plaats zou je Kafkaiaans kunnen noemen: personages hebben geen invloed op de gebeurtenissen, een hogere macht lijkt alles te regisseren en wat normaal lijkt, is abnormaal. Denk ook aan Sartre’s verhaal over het lot, De teerling is geworpen, waarin zielen ronddolen in de natijd, of aan Kevin Brockmeier’s De kleine geschiedenis van de doden dat zich ook in een soort van hiernamaals afspeelt.
Een mens die zich realiseert dat hij volledig wordt teruggeworpen op zichzelf, die bij niemand te rade kan gaan, die zich over moet geven aan de grillen van een macht buiten hem om, die ontmoet zichzelf. Zo gebeurt het bij de ik-figuur in De plaats. Dolend van kamer naar kamer, nog steeds zonder ramen, maar waar op een gegeven moment wel lampen gaan branden, zijn het aanvankelijk voor de hand liggende emoties die zijn humeur bepalen: woede en angst. Maar dan volgt gelatenheid, de berusting in zijn lot: hij kan het toch niet veranderen. Een fase waarin hij zich gaat afvragen: wie ben ik eigenlijk? En: hoe ga ik in ‘de normale wereld’ om met problemen? Los ik ze op rationele wijze op of laat ik me meer door mijn emoties leiden? Hij trekt een belangrijke conclusie: de onmacht in de bijzondere situatie waarin hij zich bevindt, wijkt niet veel af van de onmacht in het dagelijkse leven. Ook al kan hij in het dagelijks leven allerlei keuzes maken en staan er allerlei middelen tot zijn beschikking, hij is er even machteloos. Alleen slaagt hij er daar beter in die onmacht te verhullen.
Een simpele vaststelling die een ontnuchterend mensbeeld openbaart: de mens is nietig en machteloos.
Eenzaamheid
Verderop laat Levrero zijn hoofdpersoon concluderen dat eenzaamheid misschien wel zijn enige bezit is in de wereld. Nou, dan heeft zijn protagonist het dieptepunt van zijn dal wel bereikt. Tegelijkertijd bereikt de lezer van Levrero’s roman daar zo’n beetje het hoogtepunt. Waar je in het eerste deel van de roman nog wordt meegenomen in een duizelingwekkende achtbaan, vind je je in het tweede deel terug in een kalm drijvend bootje op een kabbelende stroom. Jammer. De spanning is er vanaf, wat de hoofdpersoon dan nog meemaakt zijn verzinsels die er niet toe doen, waarbij de diepgang ontbreekt. Hij ontmoet er andere mensen. En wie weet, heeft de schrijver het zo wel bedoeld. Dat de kracht van het mens-zijn niet in zijn verhouding tot anderen schuilt, maar in zichzelf.