Marian Engel – Beer

Die veel begeert, veel ontbeert

Recensie door Daan Lameijer

In zijn columnbundel De beste beesten brengt Midas Dekkers de mens onder in het dierenrijk. Hij schrijft over onze soort: ‘Snot, oorsmeer, uitwerpselen: elke uiting van uw centrale ik wordt stelselmatig door uw buitenwacht afgewezen. Kennelijk wilt u uzelf liever niet kennen. Stomme zak.’ De eigen dierlijkheid is de mens te weerzinwekkend om onder ogen te zien. Schamen wij ons ten diepste voor wie wij zijn? Eén landdier ontbreekt echter in de columns van Dekkers. Blijkbaar wilde hij zijn vingers niet branden aan het aaibare roofdier dat dankzij Beertje Paddington, Winnie de Poeh, Baloe en president Teddy van al zijn bloeddorstigheid beroofd is.

Gelukkig heeft uitgeverij Koppernik het adembenemende boek Beer van de Canadese schrijfster Marian Engel opnieuw gepubliceerd. Dit verhaal zindert van vrouwelijke seksualiteit en maatschappijkritiek, waar Engel tegelijk waarschuwt voor zelfgenoegzaamheid. Bibliothecaresse Lou wordt hopeloos verliefd op een beer die op het landgoed van een voormalige kolonist verblijft. In de veronderstelling verkerend dat ze de werkelijke beschaafdheid vindt in de onbedorven natuur, begaat Lou een doodzonde. 

Masturberen

Beer steekt alle erotische parels uit de literaire canon naar de kroon. Zo zuinig Engel met geslachtsdelen en seksuele handelingen strooit, zo doeltreffend creëert ze een sensuele ambiance met de échte aanjagers van seksueel verlangen: schaamte, geur en fantasie. Niet het expliciete, maar het impliciete prikkelt de zinnen. Lou reist af naar het desolate Noord-Ontario, waar ze een archief moet aanleggen voor een privébibliotheek van de overleden Colonel Cary. Bij binnenkomst van het koloniale, vervallen pand vechten walging en wellust om voorrang: ‘De geur van kachelolie. De geur van muizen. De geur van stof (…) Nog een geur, muskusachtig, ondefinieerbaar maar aangenaam.’ Ze ruikt de beer, die ze nog niet ontmoet heeft. Lucy Leroy, de native american die het beest verzorgde voor Cary, zegt dat Lou samen met de beer moet poepen, opdat ze elkaar leren kennen. ‘Beer leeft bij geur. Hij vindt jou aardig.’ Dit ritueel, dat Lou in haar zoektocht naar puurheid blindelings voltrekt, mist zijn uitwerking niet: ‘een muskuslucht zo scherp als de hoge zoete klank van een herdersfluit.’ Hoewel het archiveren van de bibliotheek voortvarend begint, raakt Lou verslingerd aan het wilde dier, dat in een hok achter het huis bivakkeert. 

Seks met mannen is voor Lou een noodzakelijk kwaad: ‘Er was geen sprake van genegenheid. Het was iets geworden wat ze zichzelf aandeed.’ De directeur van het historisch instituut waar ze werkt, neemt haar in de lunchpauzes. De beheerder van Cary’s huis, Homer, verleidt haar met whisky en bedriegt zijn echtgenote. In de geborgenheid van Beers warme vacht ontdooit Lou, bevredigt zichzelf, maar heeft geen gemeenschap met het beest: ‘Hij likte tot haar tepels hard waren en schuierde haar navel. (…) Toen ze kwam, huilde ze zacht. En de beer likte haar tranen af.’ De ochtend erna overdenkt ze haar zonde: ‘Ze kneep in haar geweten om te achterhalen of ze zich een slecht mens voelde. Ze voelde zich geliefd.’ En ze houdt van hem. Het bestiale wordt het beste wat ze ooit gehad heeft, want ‘wat haar tegenstond in mannen was niet zozeer hun erotiek als wel de aanname dat die bij vrouwen ontbrak’. Volkomen blind voor het feit dat ze de beer voor haar eigen genot misbruikt, denkt ze haar onbedorvenheid te herwinnen. 

Nobele wilde of de wil tot nobelheid

Naarmate Lou langer met Beer optrekt – vrij snel geeft ze hem nota bene een naam – ontwaart ze menselijke trekjes in diens gedrag: na een plons in het naburige meer grijnst hij naar haar; hij schuifelt ongemakkelijk heen en weer in zijn onderkomen; moe en droevig wacht Beer tot Lou naar hem kijkt. Met deze antropomorfismen vervaagt Lou de grens tussen het menselijke en dierlijke. Zij ontkracht de overtuiging dat het menselijke, beschaafde enerzijds, en dierlijke, onbeschaafde anderzijds een tegenstelling vormen. Met andere woorden: ze waagt zich aan een gedachte-experiment om haar recent opgebloeide verlangen goed te praten. ‘Ze wilde weten wie en wat die Cary was. De beer. Er was een verband, een ondefinieerbare intimiteit tussen hen, een schakel tussen verlangen en begeerte en wat bereikbaar was. (…) Wat kreeg Cary terug voor het opofferen van de beschaving?’ Met dit achterhaalde motief van de nobele wilde, de noble savage, bekritiseert de hoofdpersoon de westerse beschaving om haar eigen geweten te zuiveren. 

Volgens de idee van de nobele wilde is de primitieveling een betere, liefdevollere mens dan de geciviliseerde. Via de boeken uit Cary’s bibliotheek krijgen de Romantiek en de Verlichting, de grondleggers van dit motief, het nakijken. Romantici Keats en Lord Byron veroordeelt Lou, omdat de twee mannen over lijken gingen in hun pathetische streven naar ongereptheid: ze wilden, kortom, te graag nobele wilden zijn. Verlichte denkers Darwin en Linnaeus neemt ze juist kwalijk dat de wetenschappers het mysterie van de natuur verbraken in hun drang om alles te categoriseren: deze heren wilden in haar ogen te veel ‘beschaven’. Toch zweeft Lou geenszins boven de partijen en ontpopt zij zich ironisch genoeg tot niet-nobele wilde. Ze heeft meermaals seks met beheerder Homer en voelt zich er niet schuldig over dat ze overspel faciliteert. Hij is immers maar een doodvermoeiende zuurpruim die haar met zijn heldendichten over Europeanen en wilde indianen verveelt. Naderhand duwt de man – die niet voor niets naar Homerus vernoemd is – haar van zich af; ze stinkt naar beer. ‘s Avonds krijgt Lou van Beer niet de troostrijke omhelzing waar zij zo vurig naar verlangt: ‘Die avond rook hij mens aan haar en wilde niet bij haar komen.’ Mensen zijn weliswaar een soort dieren, dat maakt dieren echter nog niet tot een soort mensen.

Zelfgenoegzaamheid

Waar Lou een patriarchale, westerse maatschappij de maat neemt, is zij zelf geen haar beter. De keerzijden van de hierboven aangestipte periodes  – Romantiek, Verlichting en zelfs de Klassieke Oudheid – zijn eveneens in haar verankerd: haar naïeve, sentimentele queeste naar puurheid ontaardt in bestialiteit en haar rationele werk in de archieven vervreemdt haar van haar identiteit. Haar fantasie dat ze een Aphrodite is, wier vrouwelijke seksualiteit geëerbiedigd dient te worden, is slechts een excuus om de beer voor haar eigen gerief te exploiteren: ‘… ze wist dat ze uit water voort was gekomen. Ze sabbelde op haar tenen en haar vingers, spelend dat ze geboren werd. De golven bleven aan de kust sabbelen.’ 

Marian Engel rekt in Beer de grenzen op van het maatschappelijk aanvaardbare en geeft de beer het imago dat hij verdient. In volle glorie ontbrandt Beers wildheid, als Lou het ondenkbare wenst: ‘er liep één lange rode geronnen striem van haar schouder naar haar bil.’ Wat Lou precies wil, geef ik niet prijs. Eén ding is zeker: Marian Engel vermorzelt het ‘beschaafde’ met begaafde pen.

 

Omslag Beer - Marian Engel
Beer
Marian Engel
Vertaling door: Barbara de Lange
Verschenen bij: Uitgeverij Koppernik
ISBN: 9789492313997
144 pagina's
Prijs: € 17,50

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Daan Lameijer:

Recent

24 mei 2023

Had je deze al?

Over 'De postzegelverzamelaar' van Arjen Duinker
23 mei 2023

Op drift geraakt

Over 'is daar iemand' van Micha Hamel
22 mei 2023

De kracht van de traditie

Over 'De exodus van Hendrik Peter Scholte naar Pella ' van Michiel van Diggelen
20 mei 2023

Het is niet altijd leuk om een prins te zijn

Over 'Prins zoekt prins' van Tiny Fisscher
18 mei 2023

Openhartig egodocument

Over 'Mijn Nazi opa - Een persoonlijk onderzoek naar intergenerationeel trauma' van Sunny Bergman

Verwant