Het auteursportret achter op de verhalenbundel Diepe aarde van Maria Vlaar (1964) lijkt wel een spiegelbeeld van de Mona Lisa van Da Vinci: vergelijk de blik, de gekruiste armen, de haardracht, de glimlach. Als het geen opzet is, is de gelijkenis te mooi om aan voorbij te gaan. Vooral omdat het beeld daarmee staat voor een grondthema van veel verhalen in de bundel: Wat gaat er schuil achter de façade van de schone schijn? Zien we iemand werkelijk?
Eén van de motto’s die Vlaar haar zeventien verhalen meegeeft is van Jan Lauwereyns. Het eindigt met: ‘We hebben een blinde vlek voor de dichtbije dood, de voortekenen van ziekte en ongeluk, de mechanismen van liefde en verraad in ons leven’. Een citaat dat je af en toe te binnen schiet als de verhalen je vanuit een alledaags ogende situatie meezuigen naar een verborgen achterkant daarvan. Vol bedrog, verkeerd ingeschatte effecten, dood, schuldgevoelens en onverwerkte pijn. Vlaar brengt je daar met een plotselinge wending of met subtiele zinnetjes en toespelingen die vooruit verwijzen naar de diepere grond, de diepe aardevan iemands gedrag en levenshouding. De meeste verhalen zijn spannend en humoristisch maar in elk geval tragisch.
Naïef
Al meteen in het eerste, ‘Persona’,wordt een herkenbaar gewoon tafereel als een caféterrasje waar mensen even komen zitten voor een drankje ontregeld doordat wordt ingezoomd op de gesprekken en gedachten van bezoekers: twee wielrenners hebben huwelijksproblemen, van twee vriendinnen heeft de één een verhouding met de man van de andere en er is een oude man die een mislukte date met een jonge vrouw heeft. Daartussendoor loopt de serveerster met vers liefdesverdriet. Van de gemoedelijke buitenkant blijft niet veel over terwijl iedereen bezig is de indruk te wekken grip te hebben op het leven.
In verschillende verhalen laten de hoofdpersonen een aandoenlijk naïeve overtuiging zien van de juistheid van het eigen wereldbeeld. Ze houden zichzelf min of meer voor de gek door hun twijfels niet toe te laten of zichzelf te bedriegen met zoethoudertjes. Sterke voorbeelden daarvan zijn de verhalen ‘De ongeborene’, ‘Het landhuis’ en ‘De stetson’.In dat laatste verhaal denkt Rudolf keurig twee werelden – in de ene is hij getrouwd, in de andere gaat hij vreemd – te beheersen. Of, zoals hij zelf zegt: ‘Dat gebeurt eigenlijk nooit als ik bij Masha ben, dat ik een stijve krijg door aan Larissa te denken. Ik houd dat altijd goed gescheiden.’
Moedervlekken
Humor, zoals in die geciteerde zin, is alom aanwezig in de bundel. In ‘Jouw pijn’ bijvoorbeeld herinnert Florence zich dat haar eerste geliefde drieënvijftig moedervlekken op haar rug telde en haar ex zevenendertig: ‘(…) mijn ex, de vader van mijn zoon. Volgens hem heb ik maar zevenendertig moedervlekken. Hij is zuinig, dat merk ik ook aan het gedoe over de alimentatie’. En in ‘Het Pad van Licht’ wordt een verzamelaar van afbeeldingen van Annunciaties (de aankondiging door de engel van de zwangerschap van de moeder van Jezus) verliefd op een vrouw die Maria heet (‘Ja, ik viel natuurlijk als een getroffene op haar naam’). Zij roept in het café de ober die Gabriël blijkt te heten.
Een enkele keer schiet de humor wel eens door. In het bijna hilarische ‘Wat weet je van de romantiek?’ neemt de autist Mark deel aan de quiz De slimste mens. Ook dit is een tragikomische vertelling, maar deze keer is de clou toch wat obligaat.
Minder sterk zijn ook de verhalen die in de toekomst spelen. Dat zijn er drie, ‘Het landhuis’, het dystopische ‘Oefening in nederigheid’ en ‘De tent’. Deze vertellingen passen in de sfeer van de bundel, maar waarom wordt teruggeblikt vanuit hypothetische (politieke) situaties ver na 2014 is niet duidelijk.
112
Diepe aarde is het debuut van Maria Vlaar, maar in de literaire wereld is ze allerminst een onbekende. Ze was tien jaar redacteur bij De Bezige Bij en is onder andere recensent voor verschillende bladen en presentator van literaire festivals. Momenteel werkt ze aan de biografie van Joost Zwagerman. En: ze schrijft prachtig in tintelende zinnen en mooie beelden. In ‘Hotelkamer 112’ (let op het omineuze nummer) typeert de ik-figuur een ober als ‘een puisterige jongeman met een veelbelovende bottenstructuur’. Hij is in de bar met Marlène aan wier lot hij al drieënvijftig jaar is gekluisterd. De gaten in hun leven worden raak gesymboliseerd door de achteloze opmerkingen dat hij een atelier bezit dat hij nooit gebruikt en zij een IKEA-keukentje waar ze nooit komt.
À propos: drieënvijftig jaar. Net zoveel als het aantal moedervlekken in ‘Jouw pijn’.Toeval? Misschien niet, want er zijn meer van dat soort intertekstuele grapjes. In ‘Het landhuis’ bijvoorbeeld blijkt Ernst ineens een zoon van Renske, van wie de man schoenmaker was; een grappige verwijzing naar ‘De ongeborene’ over schoenmaker Jeroen en zijn vrouw Renske.
Maria Vlaar is ook de weduwe van de schrijver Erik Menkveld die in 2014 stierf aan een hartstilstand. Eén van de kortste verhalen in haar bundel is ‘Wachten’.Het is een ontroerende liefdesbetuiging, met de overledene als verteller.
Vlaars biografie van Joost Zwagerman wordt in 2020 verwacht.